Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gescherpt (Nederlands) in het Frans
gescherpt:
Vertaal Matrix voor gescherpt:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aiguisé | gescherpt | arglistig; doortrapt; gehaaid; geraffineerd; geslepen; gewiekst; leep; link; listig; messcherp; slinks; sluw; vlijmscherp |
scherpen:
-
scherpen (wetten; slijpen; aanzetten)
affûter; polir; tailler; aiguiser; affiler; limer-
affûter werkwoord (affûte, affûtes, affûtons, affûtez, affûtent, affûtais, affûtait, affûtions, affûtiez, affûtaient, affûtai, affûtas, affûta, affûtâmes, affûtâtes, affûtèrent, affûterai, affûteras, affûtera, affûterons, affûterez, affûteront)
-
polir werkwoord (polis, polit, polissons, polissez, polissent, polissais, polissait, polissions, polissiez, polissaient, polîmes, polîtes, polirent, polirai, poliras, polira, polirons, polirez, poliront)
-
tailler werkwoord (taille, tailles, taillons, taillez, taillent, taillais, taillait, taillions, tailliez, taillaient, taillai, taillas, tailla, taillâmes, taillâtes, taillèrent, taillerai, tailleras, taillera, taillerons, taillerez, tailleront)
-
aiguiser werkwoord (aiguise, aiguises, aiguisons, aiguisez, aiguisent, aiguisais, aiguisait, aiguisions, aiguisiez, aiguisaient, aiguisai, aiguisas, aiguisa, aiguisâmes, aiguisâtes, aiguisèrent, aiguiserai, aiguiseras, aiguisera, aiguiserons, aiguiserez, aiguiseront)
-
affiler werkwoord (affile, affiles, affilons, affilez, affilent, affilais, affilait, affilions, affiliez, affilaient, affilai, affilas, affila, affilâmes, affilâtes, affilèrent, affilerai, affileras, affilera, affilerons, affilerez, affileront)
-
limer werkwoord (lime, limes, limons, limez, liment, limais, limait, limions, limiez, limaient, limai, limas, lima, limâmes, limâtes, limèrent, limerai, limeras, limera, limerons, limerez, limeront)
-
Conjugations for scherpen:
o.t.t.
- scherp
- scherpt
- scherpt
- scherpen
- scherpen
- scherpen
o.v.t.
- scherpte
- scherpte
- scherpte
- scherpten
- scherpten
- scherpten
v.t.t.
- heb gescherpt
- hebt gescherpt
- heeft gescherpt
- hebben gescherpt
- hebben gescherpt
- hebben gescherpt
v.v.t.
- had gescherpt
- had gescherpt
- had gescherpt
- hadden gescherpt
- hadden gescherpt
- hadden gescherpt
o.t.t.t.
- zal scherpen
- zult scherpen
- zal scherpen
- zullen scherpen
- zullen scherpen
- zullen scherpen
o.v.t.t.
- zou scherpen
- zou scherpen
- zou scherpen
- zouden scherpen
- zouden scherpen
- zouden scherpen
en verder
- ben gescherpt
- bent gescherpt
- is gescherpt
- zijn gescherpt
- zijn gescherpt
- zijn gescherpt
diversen
- scherp!
- scherpt!
- gescherpt
- scherpend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze