Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gerust (Nederlands) in het Frans

gerust:

gerust bijvoeglijk naamwoord

  1. gerust (zorgeloos; luchthartig; onbesuisd; onbezorgd; onbekommerd)
    sans souci; insouciant; tranquille; impassible; badin; tranquillement; ludique; frivole; folâtre; joueur; avec insouciance
  2. gerust (rustig)
    paisible; posé; paisiblement

Vertaal Matrix voor gerust:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
joueur dobbelaar; gokker; kansspeler; speculant; speler
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avec insouciance gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos lichtvaardig
badin gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos lichthartig; schertsend
folâtre gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos dartel; speels
frivole gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos frivool; hups; lichthartig; lichthoofdig; lichtzinnig; losbandig; loszinnig; wuft
impassible gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos bedaard; chagrijnig; emotieloos; gelijkmoedig; gevoelloos; hard; hardvochtig; harteloos; kalm; knorrig; koel; koelbloedig; korzelig; koud; liefdeloos; nors; nurks; onaandoenlijk; onaangebroken; onaangedaan; onaangeroerd; onaangetast; onberoerd; onbewogen; onbuigzaam; onderkoeld; ongebruikt; ongehinderd; ongemoeid; ongeopend; ongestoord; ongevoelig; onverschillig; onverschrokken; onverstoord; onverzettelijk; onverzwakt; rustig; star; stijfkoppig; strak; stug; taai; verstard; vrijuit; zielloos
insouciant gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos achteloos; gedachteloos; halsbrekend; onwillekeurig; overmoedig; roekeloos; vermetel; waaghalzig; werktuiglijk; zonder erbij na te denken
joueur gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos dartel; speels
ludique gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos losjes; luchthartig; luchtig; speels
paisible gerust; rustig bedaard; gelijkmoedig; geweldloos; kalm; kalmpjes; rustig; rustig aan; stilletjes aan; vredelievend; vreedzaam
paisiblement gerust; rustig bedaard; gelijkmoedig; geweldloos; kalm; kalmpjes; rustig; rustig aan; stilletjes aan; vredelievend; vreedzaam
posé gerust; rustig bedaard; gelegd; gelijkmoedig; ingetrokken; kalm; kalmpjes; onbewogen; onderkoeld; rustig; sereen
sans souci gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos
tranquille gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos bedaard; gedeisd; gelijkmoedig; geluidloos; kalm; kalmpjes; koel; koud; onaangedaan; onberoerd; onbewogen; ongehinderd; ongemoeid; ongestoord; onverstoord; rustig; rustig aan; rustige; sereen; stil; stilletjes aan; stilzwijgend; vrijuit; zonder geluid; zwijgend
tranquillement gerust; luchthartig; onbekommerd; onbesuisd; onbezorgd; zorgeloos bedaard; gelijkmoedig; geluidloos; gemoedereerd; kalm; kalmpjes; onbewogen; rustig; rustig aan; sereen; stil; stilletjes aan; stilzwijgend; zonder geluid; zwijgend

Verwante woorden van "gerust":


Verwante definities voor "gerust":

  1. rustig omdat je niet bang hoeft te zijn1
    • hij ging gerust slapen1
  2. zonder bezwaar1
    • kom gerust eens koffiedrinken!1

Wiktionary: gerust

gerust
adjective
  1. Qui est paisible, calme, sans agitation.

gerust vorm van rusten:

rusten werkwoord (rust, rustte, rustten, gerust)

  1. rusten (uitrusten; relaxen; verpozen)
    se reposer; reposer; se détendre
    • se reposer werkwoord
    • reposer werkwoord (repose, reposes, reposons, reposez, )
    • se détendre werkwoord

Conjugations for rusten:

o.t.t.
  1. rust
  2. rust
  3. rust
  4. rusten
  5. rusten
  6. rusten
o.v.t.
  1. rustte
  2. rustte
  3. rustte
  4. rustten
  5. rustten
  6. rustten
v.t.t.
  1. heb gerust
  2. hebt gerust
  3. heeft gerust
  4. hebben gerust
  5. hebben gerust
  6. hebben gerust
v.v.t.
  1. had gerust
  2. had gerust
  3. had gerust
  4. hadden gerust
  5. hadden gerust
  6. hadden gerust
o.t.t.t.
  1. zal rusten
  2. zult rusten
  3. zal rusten
  4. zullen rusten
  5. zullen rusten
  6. zullen rusten
o.v.t.t.
  1. zou rusten
  2. zou rusten
  3. zou rusten
  4. zouden rusten
  5. zouden rusten
  6. zouden rusten
diversen
  1. rust!
  2. rust!
  3. gerust
  4. rustend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor rusten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
reposer relaxen; rusten; uitrusten; verpozen berusten; bezinken; gebaseerd zijn
se détendre relaxen; rusten; uitrusten; verpozen zich vertreden
se reposer relaxen; rusten; uitrusten; verpozen pauzeren

Wiktionary: rusten

rusten
verb
  1. werk of andere activiteit staken om het lichaam in staat te stellen weer op krachten te komen
rusten
verb
  1. Cesser de travailler, d’agir, d’être en mouvement, pour faire disparaître la fatigue.

Cross Translation:
FromToVia
rusten reposer rest — intransitive: take repose