Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. gerelateerd:
  2. relateren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor gerelateerd (Nederlands) in het Frans

gerelateerd:

gerelateerd bijvoeglijk naamwoord

  1. gerelateerd (verwant)
    apparenté; allié; proche; familial

Vertaal Matrix voor gerelateerd:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
allié bondgenoot; geallieerde; handlanger; medestander; trawant; voorstander
proche naaste
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
allié gerelateerd; verwant aaneengesloten; een eenheid vormend; geallieerd; samenhangend; verbonden; verenigd
apparenté gerelateerd; verwant aangetrouwd; geallieerd
familial gerelateerd; verwant gezellig; huiselijk; knus; knusjes
proche gerelateerd; verwant aangrenzend; aankomend; aanpalend; aanstaand; belendend; dichtbij; geallieerd; in de buurt; nabij; nabije; nabijgelegen; toekomend; toekomstig; toekomstige; vlakbij

gerelateerd vorm van relateren:

relateren werkwoord (relateer, relateert, relateerde, relateerden, gerelateerd)

  1. relateren

Conjugations for relateren:

o.t.t.
  1. relateer
  2. relateert
  3. relateert
  4. relateren
  5. relateren
  6. relateren
o.v.t.
  1. relateerde
  2. relateerde
  3. relateerde
  4. relateerden
  5. relateerden
  6. relateerden
v.t.t.
  1. ben gerelateerd
  2. bent gerelateerd
  3. is gerelateerd
  4. zijn gerelateerd
  5. zijn gerelateerd
  6. zijn gerelateerd
v.v.t.
  1. was gerelateerd
  2. was gerelateerd
  3. was gerelateerd
  4. waren gerelateerd
  5. waren gerelateerd
  6. waren gerelateerd
o.t.t.t.
  1. zal relateren
  2. zult relateren
  3. zal relateren
  4. zullen relateren
  5. zullen relateren
  6. zullen relateren
o.v.t.t.
  1. zou relateren
  2. zou relateren
  3. zou relateren
  4. zouden relateren
  5. zouden relateren
  6. zouden relateren
en verder
  1. heb gerelateerd
  2. hebt gerelateerd
  3. heeft gerelateerd
  4. hebben gerelateerd
  5. hebben gerelateerd
  6. hebben gerelateerd
diversen
  1. relateer!
  2. relateert!
  3. gerelateerd
  4. relaterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor relateren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
rattacher à relateren onderling verbinden; van verband voorzien; verbinden
relier à relateren aansluiten; bijvoegen