Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bon
|
|
bon; coupon; tegoedbon; waardebon
|
correspondant
|
|
berichtgever; commentator; correspondent; journalist; journalist ter plaatse; rapporteur; referent; reporter; verslaggever
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
acceptable
|
adequaat; gepast; geschikt; juist; passend
|
aanvaardbaar
|
adapté
|
adequaat; gepast; geschikt; juist; passend
|
pasklaar
|
adéquat
|
adequaat; gepast; geschikt; geëigend; juist; passend
|
passend
|
approprié
|
adequaat; gepast; geschikt; geëigend; juist; keurig; netjes; passend
|
billijk; correct; geschikt; goed; juist; passend; precies; redelijk; schappelijk; toepasbaar; toepasselijk; treffend
|
bon
|
adequaat; gepast; geschikt; juist; passend
|
aangenaam; aanlokkelijk; aardig; akkoord; attent; behulpzaam; bekwaam; braaf; capabel; competent; eerlijk; geschikt; goedaardig; goedhartig; goedig; goedmoedig; goeiig; heerlijk; hemels; hulpvaardig; in orde; kostelijk; lekker; mee eens; mild; overheerlijk; plezierig; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; reuzelekker; smakelijk; tof; verlokkend; verrukkelijk; voorkomend; vriendelijk; zachtaardig; zachtmoedig; zachtzinnig; zalig
|
comme il faut
|
adequaat; gepast; geschikt; juist; passend
|
beleefd; beschaafd; betamelijk; braaf; eerlijk; fatsoenlijk; fideel; gemanierd; naar behoren; netjes; openhartig; oprecht; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; rondborstig; trouwhartig; voorkomend; welgemanierd; welgevoeglijk; wellevend; welopgevoed; welvoeglijk
|
convenable
|
adequaat; gepast; geschikt; geëigend; juist; keurig; netjes; passend
|
aangenaam; aanzienlijk; aardig; attent; behoorlijke; behulpzaam; beschaafd; betamelijk; billijk; decent; deftig; deugdzaam; eerbaar; eerzaam; elegant; fatsoenlijk; fier; gepaste; geschikt; geschikte; goedaardig; goedhartig; goedschiks; hebbelijk; hulpvaardig; indrukwekkend; majestueus; manierlijk; naar behoren; netjes; nobel; ordentelijk; parmant; parmantig; passend; passende; plechtig; plechtstatig; plezierig; redelijk; redelijke; schappelijk; sierlijk; statig; tamelijke; tof; trots; voegzaam; voorkomend; vorstelijk; vriendelijk; welgemanierd; welgevoeglijk; welopgevoed; welvoeglijk; zachtaardig; zedig
|
convenablement
|
gepast; geschikt; geëigend; keurig; netjes; passend
|
aanzienlijk; betamelijk; billijk; decent; deftig; deugdzaam; eerbaar; eerzaam; fatsoenlijk; fier; geschikt; gevoeglijk; hebbelijk; indrukwekkend; majestueus; manierlijk; naar behoren; netjes; nobel; ordentelijk; parmant; parmantig; plechtig; plechtstatig; redelijk; schappelijk; statig; trots; voegzaam; vorstelijk; welgevoeglijk; welvoeglijk; zedig
|
correct
|
gepast; keurig; netjes
|
beschaafd; correct; decent; deugdzaam; eerbaar; eerzaam; fatsoenlijk; foutloos; goed; hebbelijk; juist; juiste; keurig; kies; krek; loepzuiver; manierlijk; naar behoren; net; netjes; onberispelijk; onbesproken; ordentelijk; perfect; precies; respectabel; volmaakt; welgemanierd; welopgevoed; welvoeglijk; zedig
|
correspondant
|
adequaat; gepast; geschikt; juist; passend
|
analoog; eender; eenvormig; exact hetzelfde; geheel gelijk; gelijk; gelijkaardig; gelijkslachtig; gelijksoortig; hetzelfde; identiek; in overeenstemming met; net zo; overeenkomstig; passend bij; soortgelijk; volgens
|
décent
|
adequaat; gepast; geschikt; juist; keurig; netjes; passend
|
beschaafd; decent; deugdzaam; eerbaar; eerzaam; fatsoenlijk; keurig; kies; kuis; manierlijk; naar behoren; netjes; ordentelijk; proper; respectabel; schoon; welgemanierd; welopgevoed; welvoeglijk; zedig; zindelijk
|
proportionné
|
adequaat; gepast; geschikt; juist; passend
|
|