Nederlands

Uitgebreide vertaling voor geopend (Nederlands) in het Frans

geopend:

geopend bijvoeglijk naamwoord

  1. geopend (aangebroken; opengemaakt)
    ouvert; entamé
  2. geopend (ontsloten; opengelegd)
    ouvert; exposé

Vertaal Matrix voor geopend:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
exposé bericht; betoog; declamatie; denkbeeld; essay; geloofsleer; geschiedenis; gezichtspunt; grondplan; idee; inleiding; interpretatie; introductie; inzicht; leer; leerstelling; leerstuk; leesbeurt; lering; lezing; mening; oordeel; opinie; opvatting; plattegrond; proloog; referaat; relaas; situatieschets; situatietekening; stadskaart; standpunt; verdichtsel; verhaal; verhaaltje; verhandeling; verslag; versvoordracht; vertelling; vertelsel; visie; voorbericht; voordracht; voorlezing; voorwoord; werkstuk; zienswijze
Bijvoeglijk NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
ouvert aangebroken; geopend; ontsloten; opengelegd; opengemaakt aanspreekbaar; begaanbaar; benaderbaar; bereikbaar; genaakbaar; niet dicht; onbebouwd; onbewimpeld; onomwonden; ontvankelijk; onverholen; open; opengesteld; openhartig; openstaand; oprecht; rechtdoorzee; ronduit; toegankelijk; toeschietelijk; vatbaar; vrij; vrijelijk; vrijuit
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
entamé aangebroken; geopend; opengemaakt
exposé geopend; ontsloten; opengelegd belicht; beschenen; bijgelicht; helder geworden; opgehelderd; opgetrokken; toegelicht; uitgelegd; verhelderd; verlicht

openen:

openen werkwoord (open, opent, opende, openden, geopend)

  1. openen (inleiden)
    ouvrir; introduire; inaugurer
    • ouvrir werkwoord (ouvre, ouvres, ouvrons, ouvrez, )
    • introduire werkwoord (introduis, introduit, introduisons, introduisez, )
    • inaugurer werkwoord (inaugure, inaugures, inaugurons, inaugurez, )
  2. openen (openmaken; opendoen; ontsluiten)
    ouvrir; exposer; mettre à nu; découvrir; dénouer; déboutonner
    • ouvrir werkwoord (ouvre, ouvres, ouvrons, ouvrez, )
    • exposer werkwoord (expose, exposes, exposons, exposez, )
    • mettre à nu werkwoord
    • découvrir werkwoord (découvre, découvres, découvrons, découvrez, )
    • dénouer werkwoord (dénoue, dénoues, dénouons, dénouez, )
    • déboutonner werkwoord (déboutonne, déboutonnes, déboutonnons, déboutonnez, )
  3. openen (opendraaien; ontsluiten)
    ouvrir; déverrouiller; desserrer; tourner; déboucher; dévisser; déboulonner
    • ouvrir werkwoord (ouvre, ouvres, ouvrons, ouvrez, )
    • déverrouiller werkwoord (déverrouille, déverrouilles, déverrouillons, déverrouillez, )
    • desserrer werkwoord (desserre, desserres, desserrons, desserrez, )
    • tourner werkwoord (tourne, tournes, tournons, tournez, )
    • déboucher werkwoord (débouche, débouches, débouchons, débouchez, )
    • dévisser werkwoord (dévisse, dévisses, dévissons, dévissez, )
    • déboulonner werkwoord (déboulonne, déboulonnes, déboulonnons, déboulonnez, )
  4. openen (expanderen; uitbreiden; verruimen; )
    étendre; élargir; développer; agrandir; grossir; lever; évaser; gonfler; enfler; construire; rajouter une aile; se dilater; construire en plus; prendre du poids; s'amplifier; s'enfler; prendre de l'ampleur; prendre de l'expansion
    • étendre werkwoord (étends, étend, étendons, étendez, )
    • élargir werkwoord (élargis, élargit, élargissons, élargissez, )
    • développer werkwoord (développe, développes, développons, développez, )
    • agrandir werkwoord (agrandis, agrandit, agrandissons, agrandissez, )
    • grossir werkwoord (grossis, grossit, grossissons, grossissez, )
    • lever werkwoord (lève, lèves, levons, levez, )
    • évaser werkwoord (évase, évases, évasons, évasez, )
    • gonfler werkwoord (gonfle, gonfles, gonflons, gonflez, )
    • enfler werkwoord (enfle, enfles, enflons, enflez, )
    • construire werkwoord (construis, construit, construisons, construisez, )
    • rajouter une aile werkwoord (rajoute, rajoutes, rajoutons, rajoutez, )
    • se dilater werkwoord
    • construire en plus werkwoord
    • prendre du poids werkwoord
    • s'amplifier werkwoord
    • s'enfler werkwoord
  5. openen (gesprek aanknopen; ter sprake brengen; aansnijden; )
    ouvrir; entamer; aborder; avancer; lancer; démarrer; inaugurer; entamer la conversation; proposer; mettre sur la table; mettre en marche; mettre sur le tapis
    • ouvrir werkwoord (ouvre, ouvres, ouvrons, ouvrez, )
    • entamer werkwoord (entame, entames, entamons, entamez, )
    • aborder werkwoord (aborde, abordes, abordons, abordez, )
    • avancer werkwoord (avance, avances, avançons, avancez, )
    • lancer werkwoord (lance, lances, lançons, lancez, )
    • démarrer werkwoord (démarre, démarres, démarrons, démarrez, )
    • inaugurer werkwoord (inaugure, inaugures, inaugurons, inaugurez, )
    • proposer werkwoord (propose, proposes, proposons, proposez, )
    • mettre en marche werkwoord
  6. openen (toegankelijk maken; vrijgeven; openstellen)
    ouvrir; révéler; publier; déverrouiller; frayer; rendre accessible; dénouer; rendre public; déboutonner
    • ouvrir werkwoord (ouvre, ouvres, ouvrons, ouvrez, )
    • révéler werkwoord (révèle, révèles, révélons, révélez, )
    • publier werkwoord (publie, publies, publions, publiez, )
    • déverrouiller werkwoord (déverrouille, déverrouilles, déverrouillons, déverrouillez, )
    • frayer werkwoord (fraye, frayes, frayons, frayez, )
    • rendre accessible werkwoord
    • dénouer werkwoord (dénoue, dénoues, dénouons, dénouez, )
    • rendre public werkwoord
    • déboutonner werkwoord (déboutonne, déboutonnes, déboutonnons, déboutonnez, )

Conjugations for openen:

o.t.t.
  1. open
  2. opent
  3. opent
  4. openen
  5. openen
  6. openen
o.v.t.
  1. opende
  2. opende
  3. opende
  4. openden
  5. openden
  6. openden
v.t.t.
  1. heb geopend
  2. hebt geopend
  3. heeft geopend
  4. hebben geopend
  5. hebben geopend
  6. hebben geopend
v.v.t.
  1. had geopend
  2. had geopend
  3. had geopend
  4. hadden geopend
  5. hadden geopend
  6. hadden geopend
o.t.t.t.
  1. zal openen
  2. zult openen
  3. zal openen
  4. zullen openen
  5. zullen openen
  6. zullen openen
o.v.t.t.
  1. zou openen
  2. zou openen
  3. zou openen
  4. zouden openen
  5. zouden openen
  6. zouden openen
en verder
  1. ben geopend
  2. bent geopend
  3. is geopend
  4. zijn geopend
  5. zijn geopend
  6. zijn geopend
diversen
  1. open!
  2. opent!
  3. geopend
  4. openend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor openen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avancer oprukken
lancer omhoog werpen; opwerpen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
aborder aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aanleggen; aanmeren; aanroepen; aansnijden; aanvoeren; aflopen; afmeren; een voorstel doen; entameren; enteren; meren; naar voren brengen; naderen; op tafel leggen; opmerken; opperen; opwerpen; praaien; raken; te berde brengen; tegemoetkomen; ter sprake brengen; terechtkomen; toenaderen; toeroepen; treffen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastmeren; vergaan; verlopen; verstrijken; vertellen; vervallen; verwoorden; voorbijgaan; zeggen
agrandir expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bijbouwen; de hoogte ingaan; gedijen; groeien; groter worden; maximaliseren; omhooggaan; opzetten; stijgen; talrijker maken; toenemen; uitbouwen; uitbreiden; vergroten; vermeerderen
avancer aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aandragen; aanvoeren; avanceren; beter worden; betogen; bevorderd worden; beweren; demonstreren; doorlopen; duwen; een stapje verder gaan; een voorstel doen; gaan; geld opleveren; hogerop komen; inbrengen; lopen; naar voren brengen; naar voren plaatsen; opmarcheren; opperen; oprukken; opschuiven; poneren; pretenderen; progressie maken; stappen; stellen; stuwen; suggereren; te berde brengen; uitdrukken; uitdrukking geven aan; uiten; uiting geven aan; verbeteren; verder komen; verder lopen; verdergaan; verklaren; vertolken; vervroegen; verwoorden; voorgeven; voorschieten; voorschuiven; voortbewegen; voortgaan; voortstuwen; vooruitduwen; vooruitgang boeken; vooruitkomen; vooruitschuiven; vooruitstreven; voorwaarts treden; vorderen; vorderingen maken; vroeger uitvoeren dan gepland; zich opwerken; zich voortbewegen
construire expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanbouwen; aanbrengen; aanleggen; arrangeren; bijbouwen; bouwen; construeren; iets op touw zetten; in elkaar timmeren; in het leven roepen; ineentimmeren; installeren; maken; monteren en aansluiten; opbouwen; oprichten; optrekken; overeindzetten; plaatsen; regelen; scheppen; timmerend in elkaar zetten; uitbouwen
construire en plus expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
desserrer ontsluiten; opendraaien; openen losdraaien; losmaken; losschroeven
déboucher ontsluiten; opendraaien; openen ontkurken; ontstoppen; opentrekken
déboulonner ontsluiten; opendraaien; openen
déboutonner ontsluiten; opendoen; openen; openmaken; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven detacheren; loshaken; losknopen; nullificeren; ondervangen; ontknopen; opheffen; teniet doen; tewerkstellen; uitzenden; verijdelen; vernietigen
découvrir ontsluiten; opendoen; openen; openmaken achter komen; achterhalen; bloot leggen; blootleggen; lokaliseren; ontdekken; onthullen; ontknopen; ontmaskeren; ontmoeten; ontraadselen; ontrafelen; ontwaren; ontwarren; openbreken; openleggen; oplossen; opsnuffelen; opsporen; plaats toekennen; plaatsen; reveleren; te weten komen; tegenkomen; traceren; treffen; uitvissen; vinden
démarrer aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanbinden; aanbreken; aangaan; aanknopen; aanvangen; accelereren; beginnen; een begin nemen; gaan rijden; gas geven; inluiden; intreden; inzetten; losgooien; loswerpen; ondernemen; op gang komen; opstarten; optrekken van auto; spurten; starten; van start gaan
dénouer ontsluiten; opendoen; openen; openmaken; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven detacheren; loshaken; losknopen; loskrijgen; losmaken; lostornen; loswerken; nullificeren; ondervangen; ontknopen; ontraadselen; ontrafelen; ontwarren; opheffen; oplossen; scheiden; teniet doen; tornen; uit de war halen; uit elkaar halen; uithalen; uitpluizen; uitrafelen; uittrekken; uitvezelen; uitzoeken; verijdelen; vernietigen
développer expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden bewerkstelligen; evolueren; ontplooien; ontwikkelen; realiseren; tot ontwikkeling brengen; tot wasdom komen; uitbreiden; verwerkelijken; verwezenlijken
déverrouiller ontsluiten; opendraaien; openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven ontgrendelen; ontsluiten
dévisser ontsluiten; opendraaien; openen afhaken; afschroeven; afvallen; afzeggen; afzien van; detacheren; eruitstappen; losdraaien; loskrijgen; losmaken; losschroeven; lostornen; openschroeven; opgeven; ophouden; stoppen; tewerkstellen; tornen; uithalen; uittrekken; uitzenden
enfler expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aandikken; bollen; laten exploderen; opblazen; opbollen; opkloppen; opschroeven; opzwellen; overdreven voorstellen; overdrijven; uitdijen; uitzwellen; zwellen
entamer aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanbinden; aanbreken; aangaan; aankaarten; aanknopen; aannemen; aansnijden; aanvaarden; aanvangen; aanvoeren; accepteren; afsnijden; beginnen; een begin nemen; entameren; in ontvangst nemen; naar voren brengen; ondernemen; ontvangen; op tafel leggen; opperen; opwerpen; poneren; snijden; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; ter sprake brengen; van start gaan
entamer la conversation aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen
exposer ontsluiten; opendoen; openen; openmaken aanbieden; accentueren; belichten; beschikbaar maken; blootleggen; etaleren; exposeren; laten zien; offreren; onthullen; ontmaskeren; ophelderen; opklaren; presenteren; tentoonstellen; toelichten; tonen; uitstallen; verduidelijken; verhelderen; verklaren; vertonen; voor ogen brengen; voorleggen
frayer openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven
gonfler expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden dik worden; doen zwellen; farceren; laten exploderen; opblazen; opdrijven; opschroeven; opvullen; opzwellen; uitdijen; uitzwellen; veel doen stijgen; vullen; zwellen
grossir expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aandikken; aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; bollen; de hoogte ingaan; dik worden; dikker worden; geconcentreerder worden; gedijen; groeien; groter worden; iets overdreven voorstellen; laten exploderen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhooggaan; omhoogstijgen; opblazen; opbollen; opkloppen; opschroeven; opzetten; opzwellen; overdreven voorstellen; overdrijven; rijzen; stijgen; stollen; talrijker maken; toenemen; uitbreiden; uitdijen; uitzwellen; verdikken; vergroten; vermeerderen; zwellen
inaugurer aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; inleiden; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen beginnen; inaugureren; inhuldigen; inluiden; inwijden; plechtig bevestigen; starten
introduire inleiden; openen binnen brengen; binnen halen; binnenlaten; binnenleiden; binnenloodsen; binnenroepen; geld opleveren; inbrengen; intikken; intoetsen; introduceren; intypen; invoegen; kennis laten maken; naarbinnen laten; voorstellen
lancer aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanbreken; aanvangen; aanvoeren; afsmijten; afwerpen; arrangeren; beginnen; bouwen; een begin nemen; iets op touw zetten; ingooien; inluiden; introduceren; keilen; kennis laten maken; kogelen; lanceren; laten opstijgen; naar beneden gooien; naar beneden werpen; naar voren brengen; neergooien; neerwerpen; omhooggooien; omhoogwerpen; omlaag werpen; op de grond gooien; op de markt brengen; opbouwen; opgooien; ophoesten; oplaten; opperen; opwerpen; poneren; regelen; smijten; starten; stellen; suggereren; te berde brengen; uitbrengen; uitgeven; van start gaan; voor de dag komen met; voorstellen
lever expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aanwassen; afhalen; afnemen; bliksemen; gaan staan; heffen; hieuwen; hieven; hijsen; in de hoogte steken; lichten; meenemen; met een spil omhoogwerken; met een takel ophijsen; naar boven tillen; naar boven trekken; nullificeren; omhoog brengen; omhoog doen; omhoog heffen; omhoog komen; omhoog rijzen; omhoog rukken; omhoog trekken; omhooghalen; omhoogheffen; omhoogkomen; omhoogrukken; omhoogsteken; omhoogstijgen; ondervangen; ophalen; opheffen; ophijsen; opstaan; optillen; opzwellen; rijzen; stijgen; takelen; teniet doen; tillen; verheffen; verijdelen; vernietigen; weerlichten; weghalen; wegnemen; zwellen
mettre en marche aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanbreken; aandoen; aandraaien; aandrijven; aangaan; aanmaken; aanslingeren; aansporen; aanvangen; aanzetten; aanzwengelen; beginnen; een begin nemen; handelen; in werking stellen; inluiden; inschakelen; leven; manipuleren; ondernemen; opereren; opkrikken; opstarten; optreden; opwekken; prikkelen; procederen; starten; stimuleren; te werk gaan; van start gaan; werken
mettre sur la table aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
mettre sur le tapis aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aankaarten; aansnijden; aanvoeren; entameren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; te berde brengen; ter sprake brengen
mettre à nu ontsluiten; opendoen; openen; openmaken bloot leggen; blootleggen; ontbloten; onthullen; ontmaskeren; strippen
ouvrir aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; inleiden; ontsluiten; opendoen; opendraaien; openen; openmaken; openstellen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen; toegankelijk maken; vrijgeven aanbreken; aanvangen; beginnen; detacheren; doorprikken; een begin nemen; een weg vrijmaken; losgaan; losknopen; loskrijgen; losmaken; loswerken; ontgrendelen; ontknopen; ontplooien; ontsluiten; openbreken; opendrukken; opengaan; openleggen; openprikken; openslaan; opensteken; opentrekken; scheiden; starten; uiteenvouwen; van start gaan; zich een weg banen
prendre de l'ampleur expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden dik worden; opzwellen; uitdijen; zwellen
prendre de l'expansion expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden dik worden; opzwellen; uitdijen; zwellen
prendre du poids expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden dik worden; opzwellen; uitdijen; zwellen
proposer aankaarten; aanknopen; aansnijden; entameren; gesprek aanknopen; openen; opwerpen; starten; te berde brengen; ter sprake brengen aanbevelen; aanbieden; aankaarten; aanraden; aansnijden; aanvoeren; een voorstel doen; entameren; geld opleveren; iemand recommanderen; inbrengen; indienen; laten zien; naar voren brengen; nomineren; offreren; op tafel leggen; opperen; opwerpen; poneren; postuleren; presenteren; stellen; suggereren; te berde brengen; ter overweging geven; ter sprake brengen; tonen; uitloven; voordragen; voorleggen; vooronderstellen; voorslaan; voorstellen
publier openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven afkondigen; aflezen; afroepen; bekend maken; bekendmaken; informeren; inlichten; lanceren; op de hoogte brengen; op de markt brengen; openbaar maken; openbaren; oplezen; posten; publiceren; tippen; uitbrengen; uitgeven; van iets in kennis stellen; verwittigen; waarschuwen
rajouter une aile expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden
rendre accessible openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven
rendre public openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven openbaren; publiceren; uitbrengen
révéler openen; openstellen; toegankelijk maken; vrijgeven bloot leggen; exposeren; laten gaan; loslaten; niet vasthouden; ontsluieren; reveleren; tentoonstellen; tonen; vertonen; voor ogen brengen
s'amplifier expanderen; openen; uitbouwen; uitbreiden; uitdijen; verbreiden; vermeerderen; verruimen; verwijden aangroeien; aanwassen; aanwinnen; aanzwellen; de hoogte ingaan; dik worden; gedijen; groeien; groter worden; omhoog komen

Wiktionary: openen

openen
verb
  1. laten beginnen, in bedrijf brengen
  2. ontsluiten, openmaken wat afsluit of wat gesloten is
  3. openstellen, toegankelijk maken
  4. (informatica) een bestand inladen
openen
Cross Translation:
FromToVia
openen ouvrir open — to make something accessible
openen déverrouiller unlock — to undo or open a lock
openen ouvrir aufmachenöffnen
openen ouvrir öffnen — etwas aufmachen; offen machen

Verwante vertalingen van geopend