Overzicht
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor genezen (Nederlands) in het Frans
genezen:
-
genezen (gezond worden; beteren; helen)
Conjugations for genezen:
o.t.t.
- genees
- geneest
- geneest
- genezen
- genezen
- genezen
o.v.t.
- genas
- genas
- genas
- genazen
- genazen
- genazen
v.t.t.
- heb genezen
- hebt genezen
- heeft genezen
- hebben genezen
- hebben genezen
- hebben genezen
v.v.t.
- had genezen
- had genezen
- had genezen
- hadden genezen
- hadden genezen
- hadden genezen
o.t.t.t.
- zal genezen
- zult genezen
- zal genezen
- zullen genezen
- zullen genezen
- zullen genezen
o.v.t.t.
- zou genezen
- zou genezen
- zou genezen
- zouden genezen
- zouden genezen
- zouden genezen
en verder
- ben genezen
- bent genezen
- is genezen
- zijn genezen
- zijn genezen
- zijn genezen
diversen
- genees!
- geneest!
- genezen
- genezend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor genezen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
guérir | beteren; cureren; genezen; gezond worden; helen | beteren; gezond maken; leven beteren |
- | helen | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
réparé | genezen; hersteld |
Synoniemen voor "genezen":
Verwante definities voor "genezen":
Wiktionary: genezen
genezen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• genezen | → traiter; guérir | ↔ cure — to restore to health |
• genezen | → assainir; guérir | ↔ heal — make better |
• genezen | → récupérer | ↔ recover — intransitive: to get better, regain health |