Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bande
|
gelid; rij
|
accumulatie; band; band van bandrecorder; banderol; bende; clan; coterie; groep; groep jongeren; hoop; horde; kliek; koppel; lijn; linie; meute; onderonsje; paar; reepje; samenscholing; slagzij; spoel; stel; stelletje; streep; strook; troep; verband; volant; zwachteling
|
barre
|
gelid; rij
|
balie; balkonhek; balustrade; baton; chocolade; chocoladereep; gerecht; gerechtshof; getuigenbank; hof; lijn; linie; pastille; plak; rechtbank; reep; reep chocolade; schreef; staaf; staf; stang; stok; streep; tablet; tribunaal
|
corde
|
gelid; rij
|
draad; elektriciteitsdraad; garen; kabel; kabeltouw; koord; lijn; linie; rijgsnoer; scheepskabel; scheepstouw; scheerlijn; snaar; snoer; snoertje; streep; touw; touwtje
|
câble
|
gelid; rij
|
beheer; bestuur; directie; elektriciteitsdraad; elektrische geleiding; geleiding; kabel; kabelleiding; kabeltouw; koord; leiding; lijn; linie; scheepskabel; scheepstouw; snoer; snoertje; streep
|
file
|
gelid; rij
|
lijn; linie; streep
|
grade
|
gelid; rang; rangorde
|
graad; hiërarchie; niveau; peil; rang; rangorde; volgorde; wetenschappelijke graad
|
ligne
|
gelid; rij
|
gezichtsrimpel; hengelsnoer; lijn; linie; record; regel; rij; rimpel; schriftlijn; streep; vislijn; vissnoer; vooreind; vooreinde; voorste gedeelte
|
ordre
|
gelid; rang; rangorde
|
aaneenschakeling; aanwijzing; arrangement; betamelijkheid; bevel; bevelschrift; commando; consigne; dwangbevel; fatsoen; fatsoenlijkheid; gebod; graad; hiërarchie; indeling; instructie; keurigheid; klasse; maatschappelijke klasse; netheid; niveau; onberispelijkheid; opbouw; opdracht; opeenvolging; opgeruimdheid; opstelling; orde; ordelijkheid; ordening; order; organisatie; peil; properheid; rang; rangorde; rangschikking; regelmaat; samenstelling; schikking; slag; smetteloosheid; specialisatie; specialisme; stand; structuur; systeem; taak; vakgebied; volgorde; voorschrift; welgemanierdheid; welvoeglijkheid
|
position
|
gelid; rang; rangorde
|
aanname; ambt; baan; betrekking; bewering; denkbeeld; dienstbetrekking; functie; gesteldheid; gezichtspunt; hiërarchie; houding; idee; interpretatie; inzicht; job; lezing; ligging; locatie; mening; oordeel; opinie; opvatting; plaatsbepaling; positie; rang; rangorde; rechtspositie; staat; standpunt; standpuntbepaling; stelling; stellingname; thema; these; thesis; toestand; visie; volgorde; werk; werkkring; werkplek; zienswijze
|
rang
|
gelid; rang; rangorde; rij; rij manschappen
|
graad; gradatie; hiërarchie; klasse; maatschappelijke klasse; mate; niveau; orde; peil; rang; rangorde; rijtje; slag; stand; volgorde; wetenschappelijke graad
|
rangs
|
gelid; rij; rij manschappen
|
|
règle
|
gelid; rij
|
duimstok; filter; handvest; lijn; liniaal; linie; maatstaf; maatstok; norm; regel; standaard; statuut; streep
|
échelon
|
gelid; rang; rangorde
|
echelon; geleding; graad; hiërarchie; klimijzer; klimspoor; laag; niveau; peil; rang; rangorde; sport; trede van een ladder; volgorde
|
Not Specified | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ligne
|
|
regel
|