Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gehuicheld (Nederlands) in het Frans
gehuicheld:
-
gehuicheld (geveinsd)
hypocrite; feint; feignant; prétextant; simulant; hypocritement-
hypocrite bijvoeglijk naamwoord
-
feint bijvoeglijk naamwoord
-
feignant bijvoeglijk naamwoord
-
prétextant bijvoeglijk naamwoord
-
simulant bijvoeglijk naamwoord
-
hypocritement bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor gehuicheld:
Wiktionary: gehuicheld
gehuicheld
adjective
-
Se dit d’une personne ou d’une chose qui fait preuve d’hypocrisie. Relatif à l’hypocrisie.
huichelen:
-
huichelen
affecter; prétendre; feindre; simuler; prétexter; faire semblant-
affecter werkwoord (affecte, affectes, affectons, affectez, affectent, affectais, affectait, affections, affectiez, affectaient, affectai, affectas, affecta, affectâmes, affectâtes, affectèrent, affecterai, affecteras, affectera, affecterons, affecterez, affecteront)
-
prétendre werkwoord (prétends, prétend, prétendons, prétendez, prétendent, prétendais, prétendait, prétendions, prétendiez, prétendaient, prétendis, prétendit, prétendîmes, prétendîtes, prétendirent, prétendrai, prétendras, prétendra, prétendrons, prétendrez, prétendront)
-
feindre werkwoord (feins, feint, feignons, feignez, feignent, feignais, feignait, feignions, feigniez, feignaient, feignis, feignit, feignîmes, feignîtes, feignirent, feindrai, feindras, feindra, feindrons, feindrez, feindront)
-
simuler werkwoord (simule, simules, simulons, simulez, simulent, simulais, simulait, simulions, simuliez, simulaient, simulai, simulas, simula, simulâmes, simulâtes, simulèrent, simulerai, simuleras, simulera, simulerons, simulerez, simuleront)
-
prétexter werkwoord (prétexte, prétextes, prétextons, prétextez, prétextent, prétextais, prétextait, prétextions, prétextiez, prétextaient, prétextai, prétextas, prétexta, prétextâmes, prétextâtes, prétextèrent, prétexterai, prétexteras, prétextera, prétexterons, prétexterez, prétexteront)
-
faire semblant werkwoord
-
Conjugations for huichelen:
o.t.t.
- huichel
- huichelt
- huichelt
- huichelen
- huichelen
- huichelen
o.v.t.
- huichelde
- huichelde
- huichelde
- huichelden
- huichelden
- huichelden
v.t.t.
- heb gehuicheld
- hebt gehuicheld
- heeft gehuicheld
- hebben gehuicheld
- hebben gehuicheld
- hebben gehuicheld
v.v.t.
- had gehuicheld
- had gehuicheld
- had gehuicheld
- hadden gehuicheld
- hadden gehuicheld
- hadden gehuicheld
o.t.t.t.
- zal huichelen
- zult huichelen
- zal huichelen
- zullen huichelen
- zullen huichelen
- zullen huichelen
o.v.t.t.
- zou huichelen
- zou huichelen
- zou huichelen
- zouden huichelen
- zouden huichelen
- zouden huichelen
diversen
- huichel!
- huichelt!
- gehuicheld
- huichelend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze