Nederlands
Uitgebreide vertaling voor gehaast (Nederlands) in het Frans
gehaast:
-
gehaast (gejaagd; gestressed; haastig; jachtig)
pressé; à la hâte; hâtif; précipité; énervé; agité; nerveux; précipitamment; avec précipitation; hâtivement; nerveusement-
pressé bijvoeglijk naamwoord
-
à la hâte bijvoeglijk naamwoord
-
hâtif bijvoeglijk naamwoord
-
précipité bijvoeglijk naamwoord
-
énervé bijvoeglijk naamwoord
-
agité bijvoeglijk naamwoord
-
nerveux bijvoeglijk naamwoord
-
précipitamment bijvoeglijk naamwoord
-
avec précipitation bijvoeglijk naamwoord
-
hâtivement bijvoeglijk naamwoord
-
nerveusement bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor gehaast:
Verwante woorden van "gehaast":
gehaast vorm van haasten:
-
haasten (tot spoed aanzetten; spoeden; jachten)
presser; pousser qn à se dépêcher; précipiter; hâter-
presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, pressent, pressais, pressait, pressions, pressiez, pressaient, pressai, pressas, pressa, pressâmes, pressâtes, pressèrent, presserai, presseras, pressera, presserons, presserez, presseront)
-
pousser qn à se dépêcher werkwoord
-
précipiter werkwoord (précipite, précipites, précipitons, précipitez, précipitent, précipitais, précipitait, précipitions, précipitiez, précipitaient, précipitai, précipitas, précipita, précipitâmes, précipitâtes, précipitèrent, précipiterai, précipiteras, précipitera, précipiterons, précipiterez, précipiteront)
-
hâter werkwoord (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, hâtent, hâtais, hâtait, hâtions, hâtiez, hâtaient, hâtai, hâtas, hâta, hâtâmes, hâtâtes, hâtèrent, hâterai, hâteras, hâtera, hâterons, hâterez, hâteront)
-
-
haasten (zich spoeden; jagen; aanpoten; overhaasten; voortmaken; haast maken; ijlen; spoeden)
se dépêcher; presser; se presser; se précipiter; traquer; hâter; se hâter-
se dépêcher werkwoord
-
presser werkwoord (presse, presses, pressons, pressez, pressent, pressais, pressait, pressions, pressiez, pressaient, pressai, pressas, pressa, pressâmes, pressâtes, pressèrent, presserai, presseras, pressera, presserons, presserez, presseront)
-
se presser werkwoord
-
se précipiter werkwoord
-
traquer werkwoord (traque, traques, traquons, traquez, traquent, traquais, traquait, traquions, traquiez, traquaient, traquai, traquas, traqua, traquâmes, traquâtes, traquèrent, traquerai, traqueras, traquera, traquerons, traquerez, traqueront)
-
hâter werkwoord (hâte, hâtes, hâtons, hâtez, hâtent, hâtais, hâtait, hâtions, hâtiez, hâtaient, hâtai, hâtas, hâta, hâtâmes, hâtâtes, hâtèrent, hâterai, hâteras, hâtera, hâterons, hâterez, hâteront)
-
se hâter werkwoord
-
Conjugations for haasten:
o.t.t.
- haast
- haast
- haast
- haasten
- haasten
- haasten
o.v.t.
- haastte
- haastte
- haastte
- haastten
- haastten
- haastten
v.t.t.
- heb gehaast
- hebt gehaast
- heeft gehaast
- hebben gehaast
- hebben gehaast
- hebben gehaast
v.v.t.
- had gehaast
- had gehaast
- had gehaast
- hadden gehaast
- hadden gehaast
- hadden gehaast
o.t.t.t.
- zal haasten
- zult haasten
- zal haasten
- zullen haasten
- zullen haasten
- zullen haasten
o.v.t.t.
- zou haasten
- zou haasten
- zou haasten
- zouden haasten
- zouden haasten
- zouden haasten
en verder
- ben gehaast
- bent gehaast
- is gehaast
- zijn gehaast
- zijn gehaast
- zijn gehaast
diversen
- haast!
- haast!
- gehaast
- haastend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze