Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- flatterend:
- flatteren:
-
Wiktionary:
- flatteren → embellir
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor flatterend (Nederlands) in het Frans
flatterend:
-
flatterend (complimenteus; vleiend; strelend)
complimenteur; flatteur; flatteusement-
complimenteur bijvoeglijk naamwoord
-
flatteur bijvoeglijk naamwoord
-
flatteusement bijvoeglijk naamwoord
-
-
flatterend (flatteus)
flatteur; câlin; agréable à l'oeil-
flatteur bijvoeglijk naamwoord
-
câlin bijvoeglijk naamwoord
-
agréable à l'oeil bijvoeglijk naamwoord
-
-
flatterend (vleierig)
flatteur; câlin; complimenteur-
flatteur bijvoeglijk naamwoord
-
câlin bijvoeglijk naamwoord
-
complimenteur bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor flatterend:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
câlin | aai; aaiing; aanhalen; gestreel; liefkozing; streling; vleien | |
flatteur | hielenlikker; kruiper; lage vleier; mooiprater; strooplikker; vleier | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
agréable à l'oeil | flatterend; flatteus | oogstrelend |
complimenteur | complimenteus; flatterend; strelend; vleiend; vleierig | |
câlin | flatterend; flatteus; vleierig | |
flatteur | complimenteus; flatterend; flatteus; strelend; vleiend; vleierig | |
flatteusement | complimenteus; flatterend; strelend; vleiend |
flatteren:
-
flatteren (goed staan)
flatter; bien aller; aller bien-
flatter werkwoord (flatte, flattes, flattons, flattez, flattent, flattais, flattait, flattions, flattiez, flattaient, flattai, flattas, flatta, flattâmes, flattâtes, flattèrent, flatterai, flatteras, flattera, flatterons, flatterez, flatteront)
-
bien aller werkwoord
-
aller bien werkwoord
-
-
flatteren (stroop om de mond smeren; vleien; kruipen; flikflooien; vlemen)
flatter; manier la brosse à reluire; marcher à quatre pattes; flagorner; ramper-
flatter werkwoord (flatte, flattes, flattons, flattez, flattent, flattais, flattait, flattions, flattiez, flattaient, flattai, flattas, flatta, flattâmes, flattâtes, flattèrent, flatterai, flatteras, flattera, flatterons, flatterez, flatteront)
-
manier la brosse à reluire werkwoord
-
marcher à quatre pattes werkwoord
-
flagorner werkwoord (flagorne, flagornes, flagornons, flagornez, flagornent, flagornais, flagornait, flagornions, flagorniez, flagornaient, flagornai, flagornas, flagorna, flagornâmes, flagornâtes, flagornèrent, flagornerai, flagorneras, flagornera, flagornerons, flagornerez, flagorneront)
-
ramper werkwoord (rampe, rampes, rampons, rampez, rampent, rampais, rampait, rampions, rampiez, rampaient, rampai, rampas, rampa, rampâmes, rampâtes, rampèrent, ramperai, ramperas, rampera, ramperons, ramperez, ramperont)
-
Conjugations for flatteren:
o.t.t.
- flatteer
- flatteert
- flatteert
- flatteren
- flatteren
- flatteren
o.v.t.
- flatteerde
- flatteerde
- flatteerde
- flatteerden
- flatteerden
- flatteerden
v.t.t.
- heb geflatteerd
- hebt geflatteerd
- heeft geflatteerd
- hebben geflatteerd
- hebben geflatteerd
- hebben geflatteerd
v.v.t.
- had geflatteerd
- had geflatteerd
- had geflatteerd
- hadden geflatteerd
- hadden geflatteerd
- hadden geflatteerd
o.t.t.t.
- zal flatteren
- zult flatteren
- zal flatteren
- zullen flatteren
- zullen flatteren
- zullen flatteren
o.v.t.t.
- zou flatteren
- zou flatteren
- zou flatteren
- zouden flatteren
- zouden flatteren
- zouden flatteren
en verder
- ben geflatteerd
- bent geflatteerd
- is geflatteerd
- zijn geflatteerd
- zijn geflatteerd
- zijn geflatteerd
diversen
- flatteer!
- flatteert!
- geflatteerd
- flatterend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze