Nederlands
Uitgebreide vertaling voor fingeren (Nederlands) in het Frans
fingeren:
-
fingeren (simuleren; veinzen; voorwenden)
feindre; prétendre; simuler; prétexter; faire semblant; faire l'hypocrite-
feindre werkwoord (feins, feint, feignons, feignez, feignent, feignais, feignait, feignions, feigniez, feignaient, feignis, feignit, feignîmes, feignîtes, feignirent, feindrai, feindras, feindra, feindrons, feindrez, feindront)
-
prétendre werkwoord (prétends, prétend, prétendons, prétendez, prétendent, prétendais, prétendait, prétendions, prétendiez, prétendaient, prétendis, prétendit, prétendîmes, prétendîtes, prétendirent, prétendrai, prétendras, prétendra, prétendrons, prétendrez, prétendront)
-
simuler werkwoord (simule, simules, simulons, simulez, simulent, simulais, simulait, simulions, simuliez, simulaient, simulai, simulas, simula, simulâmes, simulâtes, simulèrent, simulerai, simuleras, simulera, simulerons, simulerez, simuleront)
-
prétexter werkwoord (prétexte, prétextes, prétextons, prétextez, prétextent, prétextais, prétextait, prétextions, prétextiez, prétextaient, prétextai, prétextas, prétexta, prétextâmes, prétextâtes, prétextèrent, prétexterai, prétexteras, prétextera, prétexterons, prétexterez, prétexteront)
-
faire semblant werkwoord
-
faire l'hypocrite werkwoord
-
Conjugations for fingeren:
o.t.t.
- fingeer
- fingeert
- fingeert
- fingeren
- fingeren
- fingeren
o.v.t.
- fingeerde
- fingeerde
- fingeerde
- fingeerden
- fingeerden
- fingeerden
v.t.t.
- heb gefingeerd
- hebt gefingeerd
- heeft gefingeerd
- hebben gefingeerd
- hebben gefingeerd
- hebben gefingeerd
v.v.t.
- had gefingeerd
- had gefingeerd
- had gefingeerd
- hadden gefingeerd
- hadden gefingeerd
- hadden gefingeerd
o.t.t.t.
- zal fingeren
- zult fingeren
- zal fingeren
- zullen fingeren
- zullen fingeren
- zullen fingeren
o.v.t.t.
- zou fingeren
- zou fingeren
- zou fingeren
- zouden fingeren
- zouden fingeren
- zouden fingeren
diversen
- fingeer!
- fingeert!
- gefingeerd
- fingerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze