Nederlands
Uitgebreide vertaling voor fatsoeneren (Nederlands) in het Frans
fatsoeneren:
-
fatsoeneren
façonner; arranger; rajuster; corriger-
façonner werkwoord (façonne, façonnes, façonnons, façonnez, façonnent, façonnais, façonnait, façonnions, façonniez, façonnaient, façonnai, façonnas, façonna, façonnâmes, façonnâtes, façonnèrent, façonnerai, façonneras, façonnera, façonnerons, façonnerez, façonneront)
-
arranger werkwoord (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, arrangent, arrangeais, arrangeait, arrangions, arrangiez, arrangeaient, arrangeai, arrangeas, arrangea, arrangeâmes, arrangeâtes, arrangèrent, arrangerai, arrangeras, arrangera, arrangerons, arrangerez, arrangeront)
-
rajuster werkwoord (rajuste, rajustes, rajustons, rajustez, rajustent, rajustais, rajustait, rajustions, rajustiez, rajustaient, rajustai, rajustas, rajusta, rajustâmes, rajustâtes, rajustèrent, rajusterai, rajusteras, rajustera, rajusterons, rajusterez, rajusteront)
-
corriger werkwoord (corrige, corriges, corrigeons, corrigez, corrigent, corrigeais, corrigeait, corrigions, corrigiez, corrigeaient, corrigeai, corrigeas, corrigea, corrigeâmes, corrigeâtes, corrigèrent, corrigerai, corrigeras, corrigera, corrigerons, corrigerez, corrigeront)
-
Conjugations for fatsoeneren:
o.t.t.
- fatsoeneer
- fatsoeneert
- fatsoeneert
- fatsoeneren
- fatsoeneren
- fatsoeneren
o.v.t.
- fatsoeneerde
- fatsoeneerde
- fatsoeneerde
- fatsoeneerden
- fatsoeneerden
- fatsoeneerden
v.t.t.
- heb gefatsoeneerd
- hebt gefatsoeneerd
- heeft gefatsoeneerd
- hebben gefatsoeneerd
- hebben gefatsoeneerd
- hebben gefatsoeneerd
v.v.t.
- had gefatsoeneerd
- had gefatsoeneerd
- had gefatsoeneerd
- hadden gefatsoeneerd
- hadden gefatsoeneerd
- hadden gefatsoeneerd
o.t.t.t.
- zal fatsoeneren
- zult fatsoeneren
- zal fatsoeneren
- zullen fatsoeneren
- zullen fatsoeneren
- zullen fatsoeneren
o.v.t.t.
- zou fatsoeneren
- zou fatsoeneren
- zou fatsoeneren
- zouden fatsoeneren
- zouden fatsoeneren
- zouden fatsoeneren
en verder
- ben gefatsoeneerd
- bent gefatsoeneerd
- is gefatsoeneerd
- zijn gefatsoeneerd
- zijn gefatsoeneerd
- zijn gefatsoeneerd
diversen
- fatsoeneer!
- fatsoeneert!
- gefatsoeneerd
- fatsoenerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze