Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
franc
|
|
franc; frank
|
juste
|
|
eerlijke; rechtschapene; rechtvaardige
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
avec justice
|
eerlijk; fair
|
|
avec raison
|
eerlijk; fair
|
billijk; decent; eerbaar; fatsoenlijk; geschikt; manierlijk; netjes; redelijk; schappelijk; welvoeglijk
|
avec équité
|
eerlijk; fair
|
decent; eerbaar; fatsoenlijk; manierlijk; netjes; welvoeglijk
|
de bonne foi
|
eerlijk; fair
|
decent; echt; eerbaar; eerlijk; fatsoenlijk; fideel; manierlijk; menens; netjes; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rondborstig; ronduit; trouwhartig; welvoeglijk
|
de jeu
|
eerlijk; fair
|
|
fair-play
|
eerlijk; fair
|
|
franc
|
eerlijk; fair
|
benaderbaar; brutaal; cru; decent; echt; eerbaar; eerlijk; fatsoenlijk; fideel; frank; genaakbaar; manierlijk; menens; met open vizier; netjes; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbevangen; onbewimpeld; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtdoorzee; rechtschapen; rechttoe; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; toegankelijk; trouwhartig; volmondig; vrij; vrijelijk; vrijmoedig; vrijpostig; vrijuit; waar; waarachtig; welvoeglijk; werkelijk
|
franchement
|
eerlijk; fair
|
brutaal; cru; decent; eerbaar; eerlijk; fatsoenlijk; fideel; gewoonweg; gulweg; klinkklaar; manierlijk; met open vizier; netjes; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbewimpeld; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; puur; rechtschapen; rechttoe rechtaan; regelrecht; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; trouwhartig; volmondig; vrij; vrijelijk; vrijmoedig; vrijpostig; vrijuit; waar; waarachtig; welvoeglijk; werkelijk
|
honnête
|
eerlijk; fair
|
aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; braaf; cru; decent; degelijk; deugdelijk; deugdzaam; echt; eerbaar; eerlijk; fatsoenlijk; fideel; gedegen; geschikt; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; kuis; lief; manierlijk; menens; netjes; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; plezierig; rechtdoorzee; rechtgeaard; rechtschapen; rechttoe rechtaan; rechtvaardig; rondborstig; ronduit; tof; trouwhartig; van goede hoedanigheid; voorbeeldig; voorkomend; vriendelijk; welvoeglijk; zachtaardig; zedig; zoet
|
honnêtement
|
eerlijk; fair
|
cru; decent; eerbaar; eerlijk; fatsoenlijk; kuis; manierlijk; netjes; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openlijk; oprecht; rechtschapen; rechttoe rechtaan; welvoeglijk; zedig
|
juste
|
eerlijk; fair
|
aannemelijk; beslist; braaf; chagrijnig; correct; daarnet; degelijk; eerlijk; eng; feitelijk; geconcentreerd; gefundeerd; gegrond; geheid; geldig; gewis; goed; grondig; heus; ingespannen; integer; juist; kloppend; knorrig; korzelig; krap; krek; logisch; met weinig ruimte; nauw; nauwsluitend; net; nog maar; nors; nurks; onbesproken; onkreukbaar; op goede gronden steunend; pas; precies; rakelings; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; reëel; solide; steekhoudend; stellig; strak; ternauwernood; uitgerekend; valabel; valide; van sterk gehalte; vast; vast en zeker; verdiept; voorzeker; waar; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker; zojuist; zonet; zorgvuldig
|
loyal
|
eerlijk; fair
|
eerlijk; fideel; getrouw; gezagsgetrouw; loyaal; ongeveinsd; openhartig; oprecht; rechtdoorzee; rondborstig; trouw; trouwhartig
|
légitime
|
eerlijk; fair
|
aannemelijk; bevoegd; billijk; braaf; degelijk; eerlijk; geautoriseerd; gefundeerd; gegrond; geldig; gerechtigd; gerechtvaardigd; gewettigd; legaal; legitiem; logisch; op deugdelijke gronden steunend; op goede gronden steunend; rechtgeaard; rechtmatig; rechtschapen; rechtsgeldig; rechtvaardig; solide; steekhoudend; valabel; valide; wetmatig; wettelijk; wettig
|
sincère
|
eerlijk; fair
|
bedoeld; decent; diep; echt; eerbaar; eerlijk; ernstig; fatsoenlijk; fideel; gemeend; goedbedoeld; hartgrondig; innig; intens; manierlijk; menens; netjes; ongeveinsd; open; openhartig; oprecht; rechtdoorzee; rechtschapen; rondborstig; ronduit; serieus; trouwhartig; van harte; vol ernst; volmondig; waar; waarachtig; waarheidlievend; waarheidslievend; welgemeend; welvoeglijk; werkelijk; werkelijk menend
|
équitable
|
eerlijk; fair
|
billijk; braaf; decent; eerbaar; eerlijk; fatsoenlijk; gewettigd; manierlijk; netjes; rechtgeaard; rechtmatig; rechtschapen; rechtvaardig; welvoeglijk; wetmatig; wettig
|