Nederlands

Uitgebreide vertaling voor fair (Nederlands) in het Frans

fair:

fair bijvoeglijk naamwoord

  1. fair (eerlijk)
    honnêtement; équitable; loyal; franchement; honnête; juste; de bonne foi; franc; sincère; fair-play; légitime; de jeu; avec justice; avec équité; avec raison

Vertaal Matrix voor fair:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
franc franc; frank
juste eerlijke; rechtschapene; rechtvaardige
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
avec justice eerlijk; fair
avec raison eerlijk; fair billijk; decent; eerbaar; fatsoenlijk; geschikt; manierlijk; netjes; redelijk; schappelijk; welvoeglijk
avec équité eerlijk; fair decent; eerbaar; fatsoenlijk; manierlijk; netjes; welvoeglijk
de bonne foi eerlijk; fair decent; echt; eerbaar; eerlijk; fatsoenlijk; fideel; manierlijk; menens; netjes; open; openhartig; oprecht; rechtschapen; rondborstig; ronduit; trouwhartig; welvoeglijk
de jeu eerlijk; fair
fair-play eerlijk; fair
franc eerlijk; fair benaderbaar; brutaal; cru; decent; echt; eerbaar; eerlijk; fatsoenlijk; fideel; frank; genaakbaar; manierlijk; menens; met open vizier; netjes; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbevangen; onbewimpeld; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; rechtdoorzee; rechtschapen; rechttoe; rechttoe rechtaan; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; toegankelijk; trouwhartig; volmondig; vrij; vrijelijk; vrijmoedig; vrijpostig; vrijuit; waar; waarachtig; welvoeglijk; werkelijk
franchement eerlijk; fair brutaal; cru; decent; eerbaar; eerlijk; fatsoenlijk; fideel; gewoonweg; gulweg; klinkklaar; manierlijk; met open vizier; netjes; niet beschroomd; onbedeesd; onbeschroomd; onbewimpeld; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; puur; rechtschapen; rechttoe rechtaan; regelrecht; rondborstig; ronduit; ruiterlijk; stoutmoedig; trouwhartig; volmondig; vrij; vrijelijk; vrijmoedig; vrijpostig; vrijuit; waar; waarachtig; welvoeglijk; werkelijk
honnête eerlijk; fair aangenaam; aardig; attent; behulpzaam; braaf; cru; decent; degelijk; deugdelijk; deugdzaam; echt; eerbaar; eerlijk; fatsoenlijk; fideel; gedegen; geschikt; goedaardig; goedhartig; hulpvaardig; kuis; lief; manierlijk; menens; netjes; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openhartig; openlijk; oprecht; plezierig; rechtdoorzee; rechtgeaard; rechtschapen; rechttoe rechtaan; rechtvaardig; rondborstig; ronduit; tof; trouwhartig; van goede hoedanigheid; voorbeeldig; voorkomend; vriendelijk; welvoeglijk; zachtaardig; zedig; zoet
honnêtement eerlijk; fair cru; decent; eerbaar; eerlijk; fatsoenlijk; kuis; manierlijk; netjes; ongeveinsd; onomwonden; onverbloemd; onverholen; open; openlijk; oprecht; rechtschapen; rechttoe rechtaan; welvoeglijk; zedig
juste eerlijk; fair aannemelijk; beslist; braaf; chagrijnig; correct; daarnet; degelijk; eerlijk; eng; feitelijk; geconcentreerd; gefundeerd; gegrond; geheid; geldig; gewis; goed; grondig; heus; ingespannen; integer; juist; kloppend; knorrig; korzelig; krap; krek; logisch; met weinig ruimte; nauw; nauwsluitend; net; nog maar; nors; nurks; onbesproken; onkreukbaar; op goede gronden steunend; pas; precies; rakelings; rechtgeaard; rechtschapen; rechtvaardig; reëel; solide; steekhoudend; stellig; strak; ternauwernood; uitgerekend; valabel; valide; van sterk gehalte; vast; vast en zeker; verdiept; voorzeker; waar; waarachtig; waarlijk; welzeker; zeker; zojuist; zonet; zorgvuldig
loyal eerlijk; fair eerlijk; fideel; getrouw; gezagsgetrouw; loyaal; ongeveinsd; openhartig; oprecht; rechtdoorzee; rondborstig; trouw; trouwhartig
légitime eerlijk; fair aannemelijk; bevoegd; billijk; braaf; degelijk; eerlijk; geautoriseerd; gefundeerd; gegrond; geldig; gerechtigd; gerechtvaardigd; gewettigd; legaal; legitiem; logisch; op deugdelijke gronden steunend; op goede gronden steunend; rechtgeaard; rechtmatig; rechtschapen; rechtsgeldig; rechtvaardig; solide; steekhoudend; valabel; valide; wetmatig; wettelijk; wettig
sincère eerlijk; fair bedoeld; decent; diep; echt; eerbaar; eerlijk; ernstig; fatsoenlijk; fideel; gemeend; goedbedoeld; hartgrondig; innig; intens; manierlijk; menens; netjes; ongeveinsd; open; openhartig; oprecht; rechtdoorzee; rechtschapen; rondborstig; ronduit; serieus; trouwhartig; van harte; vol ernst; volmondig; waar; waarachtig; waarheidlievend; waarheidslievend; welgemeend; welvoeglijk; werkelijk; werkelijk menend
équitable eerlijk; fair billijk; braaf; decent; eerbaar; eerlijk; fatsoenlijk; gewettigd; manierlijk; netjes; rechtgeaard; rechtmatig; rechtschapen; rechtvaardig; welvoeglijk; wetmatig; wettig

Verwante woorden van "fair":

  • faire

Wiktionary: fair

fair
adjective
  1. Qui a le caractère de la justesse