Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- echter:
-
echt:
- vraiment; réellement; véritablement; en vérité; véritable; vrai; authentique; effectivement; véridique; véridiquement; purement; pur; honnête; sincère; adroit; intègre; franc; par où; direct; de bonne foi; en quoi; dans lequel; sur laquelle; sur lesquels; où; à quoi; sur lequel; sur quoi; sur lesquelles; en réalité; en effet; dans l'âme
- mariage; communauté conjugale; union conjugale; alliance; union; relations conjugales; noces
-
Wiktionary:
- echter → cependant, toutefois
- echter → cependant, mais, pourtant, néanmoins, toutefois, par contre, en revanche, néanmois
- echter → pour autant
- echt → vrai, authentique, légitime, réel
- echt → mariage
- echt → réellement, vraiment, fondamental, essentiel, authentique, réel, vrai, vraie
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor echter (Nederlands) in het Frans
echter:
-
echter (maar)
-
echter (doch; maar; niettemin; nochtans)
néanmoins; mais; cependant; pourtant; toutefois; tout de même; et pourtant-
néanmoins bijvoeglijk naamwoord
-
mais bijvoeglijk naamwoord
-
cependant bijvoeglijk naamwoord
-
pourtant bijvoeglijk naamwoord
-
toutefois bijvoeglijk naamwoord
-
tout de même bijvoeglijk naamwoord
-
et pourtant bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor echter:
Verwante woorden van "echter":
Synoniemen voor "echter":
Verwante definities voor "echter":
Wiktionary: echter
echter
Cross Translation:
conjunction
echter
adverb
-
Pour cette chose ; pour cela ; pourtant.
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• echter | → mais; cependant | ↔ but — rather |
• echter | → pourtant; cependant; néanmoins; toutefois | ↔ however — nevertheless |
• echter | → néanmoins | ↔ though — however |
• echter | → toutefois | ↔ allerdings — unbetont: Kennzeichnung eines Widerspruches oder Einwandes |
• echter | → par contre; en revanche | ↔ hingegen — im Gegensatz [dazu], andererseits, jedoch |
• echter | → cependant; pourtant; néanmois | ↔ jedoch — entgegensetzende Konjunktion, das Entgegenstehende einschränkend |
echter vorm van echt:
-
echt (waarlijk; zeker; stellig; beslist; wel degelijk; reëel; waarachtig; voorzeker; vast en zeker; welzeker; gewis; geheid; heus)
vraiment; réellement; véritablement; en vérité-
vraiment bijvoeglijk naamwoord
-
réellement bijvoeglijk naamwoord
-
véritablement bijvoeglijk naamwoord
-
en vérité bijvoeglijk naamwoord
-
-
echt (werkelijk; heus)
vraiment; véritable; véritablement; vrai; authentique; effectivement; véridique; véridiquement-
vraiment bijvoeglijk naamwoord
-
véritable bijvoeglijk naamwoord
-
véritablement bijvoeglijk naamwoord
-
vrai bijvoeglijk naamwoord
-
authentique bijvoeglijk naamwoord
-
effectivement bijvoeglijk naamwoord
-
véridique bijvoeglijk naamwoord
-
véridiquement bijvoeglijk naamwoord
-
-
echt (onvervalst)
vrai; authentique; purement; pur-
vrai bijvoeglijk naamwoord
-
authentique bijvoeglijk naamwoord
-
purement bijvoeglijk naamwoord
-
pur bijvoeglijk naamwoord
-
-
echt (oprecht; ronduit; eerlijk; menens)
honnête; sincère; vrai; adroit; intègre; franc; par où; direct; de bonne foi; en quoi; dans lequel; sur laquelle; sur lesquels; où; à quoi; sur lequel; sur quoi; sur lesquelles-
honnête bijvoeglijk naamwoord
-
sincère bijvoeglijk naamwoord
-
vrai bijvoeglijk naamwoord
-
adroit bijvoeglijk naamwoord
-
intègre bijvoeglijk naamwoord
-
franc bijvoeglijk naamwoord
-
par où bijvoeglijk naamwoord
-
direct bijvoeglijk naamwoord
-
de bonne foi bijvoeglijk naamwoord
-
en quoi bijvoeglijk naamwoord
-
dans lequel bijvoeglijk naamwoord
-
sur laquelle bijvoeglijk naamwoord
-
sur lesquels bijvoeglijk naamwoord
-
où bijvoeglijk naamwoord
-
à quoi bijvoeglijk naamwoord
-
sur lequel bijvoeglijk naamwoord
-
sur quoi bijvoeglijk naamwoord
-
sur lesquelles bijvoeglijk naamwoord
-
-
echt (heus; effectief; reëel; werkelijk; metterdaad; warempel; waarachtig; waar)
en réalité; vraiment; en effet; effectivement; réellement; en vérité-
en réalité bijvoeglijk naamwoord
-
vraiment bijvoeglijk naamwoord
-
en effet bijvoeglijk naamwoord
-
effectivement bijvoeglijk naamwoord
-
réellement bijvoeglijk naamwoord
-
en vérité bijvoeglijk naamwoord
-
-
echt (in hart en nieren; rechtgeaard)
dans l'âme-
dans l'âme bijvoeglijk naamwoord
-
-
de echt (echtverbintenis; huwelijk; burgerlijke staat)
le mariage; la communauté conjugale; l'union conjugale; l'alliance; l'union; la relations conjugales; la noces
Vertaal Matrix voor echt:
Verwante woorden van "echt":
Synoniemen voor "echt":
Antoniemen van "echt":
Verwante definities voor "echt":
Wiktionary: echt
echt
Cross Translation:
adjective
echt
-
waarachtig, juist, niet vervalst
- echt → vrai
adjective
-
Qui certifier par des officiers publics et dans les formes requérir.
-
droit|fr Qui a les conditions, les qualités requérir par la loi.
-
véritable, effectif, vrai, sans fiction ni figure.
- réel → echt; eigenlijk; heus; waar; waarachtig; reëel; werkelijk; daadwerkelijk; wezenlijk
-
Qui est conforme à la vérité, à ce qui est réellement.
- vrai → waar; echt; eigenlijk; heus; waarachtig; gegrond; gelijk hebbend; juist
-
union de deux personnes reconnue de façon officielle par la loi ou les règles en vigueur localement, dans le but de s’unir à vie en formant un couple.
-
-
-
Traduction à trier
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• echt | → fondamental; essentiel | ↔ essential — in basic form |
• echt | → authentique | ↔ genuine — real, authentic |
• echt | → réel; vrai; vraie | ↔ real — that can be characterized as a confirmation of truth |
• echt | → vrai; vraie | ↔ real — that has physical existence |
• echt | → vrai; vraie | ↔ real — that is an exemplary or pungent instance of a class or type |
• echt | → vrai; vraie | ↔ real — genuine, not faked |
• echt | → vrai; vraie | ↔ real — genuine, not artificial |
• echt | → vrai | ↔ true — concurring with a given set of facts |