Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- dwingend:
- dwingen:
-
Wiktionary:
- dwingend → contraignant, obligatoire
- dwingend → obligatoire
- dwingen → forcer, imposer
- dwingen → forcer, contraindre, obtenir de force, obtenir par force
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor dwingend (Nederlands) in het Frans
dwingend:
-
dwingend (imperatief; vereisend; gebiedend; gelastend)
impératif; impérativement; impérieux; impérieusement-
impératif bijvoeglijk naamwoord
-
impérativement bijvoeglijk naamwoord
-
impérieux bijvoeglijk naamwoord
-
impérieusement bijvoeglijk naamwoord
-
-
dwingend (stringent; bindend; strikt; streng)
contraignant; coercitif; formel; rigoureux; consciencieux; précisément; consciencieusement; impératif; exactement; minutieux; soigneux; précis; exact; méticuleux; méticuleusement; coactif; minutieusement-
contraignant bijvoeglijk naamwoord
-
coercitif bijvoeglijk naamwoord
-
formel bijvoeglijk naamwoord
-
rigoureux bijvoeglijk naamwoord
-
consciencieux bijvoeglijk naamwoord
-
précisément bijvoeglijk naamwoord
-
consciencieusement bijvoeglijk naamwoord
-
impératif bijvoeglijk naamwoord
-
exactement bijvoeglijk naamwoord
-
minutieux bijvoeglijk naamwoord
-
soigneux bijvoeglijk naamwoord
-
précis bijvoeglijk naamwoord
-
exact bijvoeglijk naamwoord
-
méticuleux bijvoeglijk naamwoord
-
méticuleusement bijvoeglijk naamwoord
-
coactif bijvoeglijk naamwoord
-
minutieusement bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor dwingend:
Verwante woorden van "dwingend":
Wiktionary: dwingend
dwingend
Cross Translation:
adjective
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dwingend | → obligatoire | ↔ obligatorisch — verpflichtend, verbindlich, vorgeschrieben, zwingend erforderlich |
dwingen:
-
dwingen (forceren)
obliger; imposer; forcer; contraindre; brusquer-
obliger werkwoord (oblige, obliges, obligeons, obligez, obligent, obligeais, obligeait, obligions, obligiez, obligeaient, obligeai, obligeas, obligea, obligeâmes, obligeâtes, obligèrent, obligerai, obligeras, obligera, obligerons, obligerez, obligeront)
-
imposer werkwoord (impose, imposes, imposons, imposez, imposent, imposais, imposait, imposions, imposiez, imposaient, imposai, imposas, imposa, imposâmes, imposâtes, imposèrent, imposerai, imposeras, imposera, imposerons, imposerez, imposeront)
-
forcer werkwoord (force, forces, forçons, forcez, forcent, forçais, forçait, forcions, forciez, forçaient, forçai, forças, força, forçâmes, forçâtes, forcèrent, forcerai, forceras, forcera, forcerons, forcerez, forceront)
-
contraindre werkwoord (contrains, contraint, contraignons, contraignez, contraignent, contraignais, contraignait, contraignions, contraigniez, contraignaient, contraignis, contraignit, contraignîmes, contraignîtes, contraignirent, contraindrai, contraindras, contraindra, contraindrons, contraindrez, contraindront)
-
brusquer werkwoord (brusque, brusques, brusquons, brusquez, brusquent, brusquais, brusquait, brusquions, brusquiez, brusquaient, brusquai, brusquas, brusqua, brusquâmes, brusquâtes, brusquèrent, brusquerai, brusqueras, brusquera, brusquerons, brusquerez, brusqueront)
-
-
dwingen (afdwingen; forceren)
contraindre; forcer-
contraindre werkwoord (contrains, contraint, contraignons, contraignez, contraignent, contraignais, contraignait, contraignions, contraigniez, contraignaient, contraignis, contraignit, contraignîmes, contraignîtes, contraignirent, contraindrai, contraindras, contraindra, contraindrons, contraindrez, contraindront)
-
forcer werkwoord (force, forces, forçons, forcez, forcent, forçais, forçait, forcions, forciez, forçaient, forçai, forças, força, forçâmes, forçâtes, forcèrent, forcerai, forceras, forcera, forcerons, forcerez, forceront)
-
-
dwingen (dwingen te doen)
pousser à faire; obliger à faire; forcer à faire; contraindre à faire-
pousser à faire werkwoord
-
obliger à faire werkwoord
-
forcer à faire werkwoord
-
contraindre à faire werkwoord
-
Conjugations for dwingen:
o.t.t.
- dwing
- dwingt
- dwingt
- dwingen
- dwingen
- dwingen
o.v.t.
- dwong
- dwong
- dwong
- dwongen
- dwongen
- dwongen
v.t.t.
- heb gedwongen
- hebt gedwongen
- heeft gedwongen
- hebben gedwongen
- hebben gedwongen
- hebben gedwongen
v.v.t.
- had gedwongen
- had gedwongen
- had gedwongen
- hadden gedwongen
- hadden gedwongen
- hadden gedwongen
o.t.t.t.
- zal dwingen
- zult dwingen
- zal dwingen
- zullen dwingen
- zullen dwingen
- zullen dwingen
o.v.t.t.
- zou dwingen
- zou dwingen
- zou dwingen
- zouden dwingen
- zouden dwingen
- zouden dwingen
en verder
- ben gedwongen
- bent gedwongen
- is gedwongen
- zijn gedwongen
- zijn gedwongen
- zijn gedwongen
diversen
- dwing!
- dwingt!
- gedwongen
- dwingend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor dwingen:
Verwante definities voor "dwingen":
Wiktionary: dwingen
dwingen
Cross Translation:
verb
dwingen
-
iemand tegen zijn wil iets opleggen
- dwingen → forcer
verb
-
Traductions à trier suivant le sens
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• dwingen | → forcer | ↔ coerce — to use force, threat, or intimidation in attempt to compel one to act against his will |
• dwingen | → contraindre; forcer | ↔ force — compel (someone to do something) |
• dwingen | → forcer; obtenir de force; obtenir par force | ↔ erzwingen — etwas (von jemandem) mit Zwang oder psychischem Druck erreichen |
• dwingen | → forcer | ↔ zwingen — mit Gewalt zu etwas bringen |