Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
cas de décès
|
dood; overlijden; verscheiden
|
sterfgeval; sterfte
|
décès
|
dood; overlijden; verscheiden
|
sterfgeval; sterfgevallen; sterfte
|
décéder
|
dood; overlijden; verscheiden
|
|
faible
|
|
zwakkeling
|
mort
|
dood; overlijden; verscheiden
|
dode; gestorvene; overledene; sterfgeval; sterfte
|
mortalité
|
dood; overlijden; verscheiden
|
sterfgeval; sterfte; sterftecijfer
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
décéder
|
|
afsterven; bezwijken; doodgaan; heengaan; inslapen; kapotgaan; omkomen; ontslapen; ophouden; overlijden; sneuvelen; sterven; uitsterven; vallen; verscheiden; wegvallen
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
borné
|
dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield
|
aan een kant beschrijfbaar; afgegrensd; begrensd; bekrompen; benepen; beperkt; bourgeois; burgerlijk; burgermannetjesachtig; eenvoudig; eenzijdig; gemakkelijk; kleinburgerlijk; kleingeestig; kleinzielig; kneuterig; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel
|
décédé
|
afgestorven; dood; doodgegaan; gestorven; heengegaan; overleden
|
|
faible
|
dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield
|
arm; bleekjes; breekbaar; broos; energieloos; fragiel; futloos; inferieur; krachteloos; kwetsbaar; lamlendig; landerig; lusteloos; machteloos; mat; minderwaardig; ondermaats; ondeugdelijk; onmachtig; pips; schemerig; schimmig; slap; slapjes; slecht; teer; tweederangs; wee; ziekelijk; zwak
|
inanimé
|
dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield
|
bewegingloos; energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; mat; onbeweeglijk; roerloos; slap; zonder roer
|
mort
|
dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield
|
futloos; lamlendig; lusteloos; mat; slap; uitgestorven; zaliger
|
obtus
|
dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield
|
afgeknot; eenvoudig; gemakkelijk; hardleers; licht; makkelijk; niet moeilijk; simpel; stomp
|
sans esprit
|
dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield
|
afstompend; eentonig; eenvoudig; geestdodend; gemakkelijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; saai; simpel; stom; suf
|
sans force
|
dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield
|
energieloos; futloos; krachteloos; krukkig; lamlendig; landerig; lusteloos; machteloos; mat; onbeholpen; onhandig; onmachtig; schutterig; slap; slapjes; slungelig; stumperig; stuntelig; sukkelig
|
sans vie
|
dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield
|
energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; slap
|
sans âme
|
dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield
|
energieloos; futloos; lamlendig; landerig; lusteloos; mat; slap
|
terne
|
dood; geesteloos; levenloos; niet bezield; onbezield
|
afstompend; beslagen; bleek; boosaardig; daas; dof; eentonig; eenvoudig; flauw; flets; flodderig; futloos; geestdodend; geesteloos; gemakkelijk; gematteerd; glansloos; grauw; grauwkleurig; grijs; lamlendig; licht; lusteloos; makkelijk; mat; mistroostig; morsig; niet helder; niet moeilijk; niet uitbundig; ongeanimeerd; overbluft; paf; perplex; ranzig; saai; simpel; slap; slobberig; slodderig; slonzig; slordig; smakeloos; smerig; soezerig; somber; sprakeloos; stom; stomverbaasd; suf; triest; troosteloos; vaal; verschoten; versuft; vies; viezig; voddig; vreugdeloos; vuil; vunzig; zonder smaak; zwijgend
|