Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
notable
|
|
notabel; notabele
|
premier
|
|
koploper
|
Over | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
en avant
|
|
voorop
|
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
d'abord
|
dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande
|
aanstaande; aanvankelijk; aanvoerend; aleer; alvoor; alvorens; eer; eerst; eerste; eerstvolgend; leidend; ten eerste; voor; vooraan; voordat; vooreerst; voorin; voorop
|
décisif
|
dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande
|
aanvoerend; afdoend; beslissend; cruciaal; definitieve; doorslaggevend; eerste; elementair; essentieel; kardinaal; leidend; meestens; noodzakelijk; onmisbaar; onontbeerlijk; overtuigend; overwegend; van levensbelang; vereist; vitaal; voornaamst; wezenlijk
|
décisive
|
dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande
|
aanvoerend; eerste; leidend
|
en avant
|
dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande
|
aanvoerend; daarvoor; eerste; ervoor; leidend; voor; vooraan; voorin; voorop; voorover; vooruit; voorwaarts
|
en premier lieu
|
dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande
|
aanvoerend; behalve dat; bovenal; bovendien; daarbij; daarenboven; daarvoor; eerste; ervoor; leidend; op de eerste plaats; ten eerste; voor; vooraan; vooral; vooreerst; voorin; voorop
|
en tête
|
dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande
|
aan het hoofd; aanvoerend; daarvoor; eerste; ervoor; leidend; voor; vooraan; voorin; voorop
|
notable
|
dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; behoorlijk; belangrijk; enorm; flink; fors; frappant; geziene; important; in het oog lopend; in het oog springend; opmerkelijk; opmerkenswaardig; opvallend; saillant; substantieel; treffend; van belang; welkome
|
premier
|
dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande
|
aanvoerend; bovenst; bovenste; eerste; leidend; opperst; opperste
|
qui donne le ton
|
dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande
|
gezichtsbepalend; toonaangevend; vooropgaand; vooruitgaand
|
qui fait autorité
|
dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande
|
aanvoerend; eerste; gezichtsbepalend; leidend; toonaangevend
|
sur le devant
|
dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande
|
aanvoerend; daarvoor; eerste; ervoor; leidend; voor; vooraan; voorin; voorop
|
à l'avant
|
dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande
|
aanvoerend; daarvoor; eerste; ervoor; leidend; voor; vooraan; voorin; voorop
|
éminent
|
dominant; gezaghebbend; maatgevend; toonaangevend; vooraanstaande
|
aanmerkelijk; aanzienlijk; beduidend; befaamd; behoorlijk; deftig; enorm; fier; flink; fors; geacht; gedistingeerd; gezichtsbepalend; hooggeplaatst; hooggezeten; indrukwekkend; majestueus; nobel; parmant; parmantig; plechtig; plechtstatig; prominent; statig; toonaangevend; trots; vooraanstaand; vooraanstaande; voornaam; vorstelijk
|