Nederlands

Uitgebreide vertaling voor dichtmaken (Nederlands) in het Frans

dichtmaken:

dichtmaken werkwoord (maak dicht, maakt dicht, maakte dicht, maakten dicht, dichtgemaakt)

  1. dichtmaken (dichtstoppen; dichten; stoppen)
    colmater; taper; obturer; calfeutrer
    • colmater werkwoord (colmate, colmates, colmatons, colmatez, )
    • taper werkwoord (tape, tapes, tapons, tapez, )
    • obturer werkwoord (obture, obtures, obturons, obturez, )
    • calfeutrer werkwoord (calfeutre, calfeutres, calfeutrons, calfeutrez, )
  2. dichtmaken (dichtdoen; sluiten; toedoen; toetrekken)
    fermer; clore; boucler; verrouiller; cacheter; apposer les scellés
    • fermer werkwoord (ferme, fermes, fermons, fermez, )
    • clore werkwoord (clos, clot, closent, clorai, )
    • boucler werkwoord (boucle, boucles, bouclons, bouclez, )
    • verrouiller werkwoord (verrouille, verrouilles, verrouillons, verrouillez, )
    • cacheter werkwoord (cachette, cachettes, cachetons, cachetez, )
  3. dichtmaken (vergrendelen; locken; afsluiten; )
    verrouiller; boucler; fermer au verrou; clore; fermer
    • verrouiller werkwoord (verrouille, verrouilles, verrouillons, verrouillez, )
    • boucler werkwoord (boucle, boucles, bouclons, bouclez, )
    • fermer au verrou werkwoord
    • clore werkwoord (clos, clot, closent, clorai, )
    • fermer werkwoord (ferme, fermes, fermons, fermez, )

Conjugations for dichtmaken:

o.t.t.
  1. maak dicht
  2. maakt dicht
  3. maakt dicht
  4. maken dicht
  5. maken dicht
  6. maken dicht
o.v.t.
  1. maakte dicht
  2. maakte dicht
  3. maakte dicht
  4. maakten dicht
  5. maakten dicht
  6. maakten dicht
v.t.t.
  1. heb dichtgemaakt
  2. hebt dichtgemaakt
  3. heeft dichtgemaakt
  4. hebben dichtgemaakt
  5. hebben dichtgemaakt
  6. hebben dichtgemaakt
v.v.t.
  1. had dichtgemaakt
  2. had dichtgemaakt
  3. had dichtgemaakt
  4. hadden dichtgemaakt
  5. hadden dichtgemaakt
  6. hadden dichtgemaakt
o.t.t.t.
  1. zal dichtmaken
  2. zult dichtmaken
  3. zal dichtmaken
  4. zullen dichtmaken
  5. zullen dichtmaken
  6. zullen dichtmaken
o.v.t.t.
  1. zou dichtmaken
  2. zou dichtmaken
  3. zou dichtmaken
  4. zouden dichtmaken
  5. zouden dichtmaken
  6. zouden dichtmaken
en verder
  1. is dichtgemaakt
  2. zijn dichtgemaakt
diversen
  1. maak dicht!
  2. maakt dicht!
  3. dichtgemaakt
  4. dichtmakend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

dichtmaken [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. dichtmaken (afsluiting; sluiting; het afsluiten)
    la clôture; la verrouillage; la fermeture; le barrage; le fermoir

Vertaal Matrix voor dichtmaken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
barrage afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting afsluitboom; afsluitdijk; afsluiting; barricade; dam; dijk; keerdam; slagboom; sluitboom; stuw; stuwdam; versperring; waterkering
clôture afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting afrastering; afschutting; afsluiting; barricade; beëindiging; conclusie; einde; heining; hekwerk; houtwal; muur; omheining; omrastering; raster; rastering; rasterwerk; rooster; schutting; slot; slotbeschouwing; sluiting; versperring
fermeture afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting afschaffing; dichtdoen; dichtdraaien; opheffing; sluitingstermijn; termijn; tijdlimiet
fermoir afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting afsluiter; beslag; deurknip; knip; knipslot; knipsluiting
verrouillage afsluiting; dichtmaken; het afsluiten; sluiting afgrendelen; afgrendeling; dichtdoen; dichtdraaien
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
apposer les scellés dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken verzegelen
boucler afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toedoen; toetrekken; vergrendelen aangespen; aantrekken; afsluiten; dichtbinden; dichtdoen; dichtgespen; dichtsnoeren; dichttrekken; gespen; in de krul zetten; kroezen; krullen; omgespen; sluiten; toebinden; toedoen; toegespen; toemaken; vastgespen
cacheter dichtdoen; dichtmaken; sluiten; toedoen; toetrekken bezegelen; stempel zetten; stempelen; van zegel voorzien; verzegelen
calfeutrer dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen breeuwen; dichten
clore afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toedoen; toetrekken; vergrendelen afsluiten; dichtbinden; dichtdoen; naar einde toewerken; omheinen; sluiten; toebinden; toedoen; toedraaien; toemaken
colmater dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen gaten dichten; stoppen
fermer afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toedoen; toetrekken; vergrendelen afbakenen; afpalen; afsluiten; afzetten; begrenzen; blokkeren; dicht maken; dichtbinden; dichtdoen; dichtdraaien; naar einde toewerken; nullificeren; omlijnen; ondervangen; opheffen; sluiten; stremmen; teniet doen; toebinden; toedoen; toedraaien; toemaken; verijdelen; vernietigen
fermer au verrou afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; vergrendelen afgrendelen; afschermen
obturer dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen plomberen; vullen
taper dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen aankloppen; aantikken; beuken; bonken; hameren; hard slaan; hengsten; kloppen; kloppen met een hamer; machineschrijven; meppen; rammen; slaan; stompen; tikken; timmeren; typen
verrouiller afgrendelen; afsluiten; borgen; dichtdoen; dichtmaken; grendelen; locken; op slot doen; op slot zetten; sluiten; toedoen; toetrekken; vergrendelen afgrendelen; afschermen; afsluiten; dichtdoen; naar einde toewerken; sluiten; stijf worden; stremmen; toedoen; toedraaien; toemaken; vergrendelen

Wiktionary: dichtmaken

dichtmaken
verb
  1. Traductions à trier suivant le sens
  2. Clore.