Nederlands

Uitgebreide vertaling voor decoreer (Nederlands) in het Frans

decoreren:

decoreren werkwoord (decoreer, decoreert, decoreerde, decoreerden, gedecoreerd)

  1. decoreren (een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; ridderen)
    distinguer; armer chevalier; décorer; descerner; recevoir chevalier; adouber; honorer de
    • distinguer werkwoord (distingue, distingues, distinguons, distinguez, )
    • armer chevalier werkwoord
    • décorer werkwoord (décore, décores, décorons, décorez, )
    • descerner werkwoord
    • recevoir chevalier werkwoord
    • adouber werkwoord (adoube, adoubes, adoubons, adoubez, )
    • honorer de werkwoord
  2. decoreren (versieringen aanbrengen; versieren; aankleden)
    décorer; embellir; enjoliver; orner; agrémenter
    • décorer werkwoord (décore, décores, décorons, décorez, )
    • embellir werkwoord (embellis, embellit, embellissons, embellissez, )
    • enjoliver werkwoord (enjolive, enjolives, enjolivons, enjolivez, )
    • orner werkwoord (orne, ornes, ornons, ornez, )
    • agrémenter werkwoord

Conjugations for decoreren:

o.t.t.
  1. decoreer
  2. decoreert
  3. decoreert
  4. decoreren
  5. decoreren
  6. decoreren
o.v.t.
  1. decoreerde
  2. decoreerde
  3. decoreerde
  4. decoreerden
  5. decoreerden
  6. decoreerden
v.t.t.
  1. heb gedecoreerd
  2. hebt gedecoreerd
  3. heeft gedecoreerd
  4. hebben gedecoreerd
  5. hebben gedecoreerd
  6. hebben gedecoreerd
v.v.t.
  1. had gedecoreerd
  2. had gedecoreerd
  3. had gedecoreerd
  4. hadden gedecoreerd
  5. hadden gedecoreerd
  6. hadden gedecoreerd
o.t.t.t.
  1. zal decoreren
  2. zult decoreren
  3. zal decoreren
  4. zullen decoreren
  5. zullen decoreren
  6. zullen decoreren
o.v.t.t.
  1. zou decoreren
  2. zou decoreren
  3. zou decoreren
  4. zouden decoreren
  5. zouden decoreren
  6. zouden decoreren
en verder
  1. ben gedecoreerd
  2. bent gedecoreerd
  3. is gedecoreerd
  4. zijn gedecoreerd
  5. zijn gedecoreerd
  6. zijn gedecoreerd
diversen
  1. decoreer!
  2. decoreert!
  3. gedecoreerd
  4. decorerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

decoreren [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. decoreren (versieringen aanbrengen; versieren; opsmukken; opsieren)
    l'embellissement; la décoration; l'ornementation

Vertaal Matrix voor decoreren:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
décoration decoreren; opsieren; opsmukken; versieren; versieringen aanbrengen aankleding; corsage; decor; decoratie; draperie; eigenschap; ereteken; garnering; inrichting; karakteristiek; karaktertrek; kenmerk; lintje; onderscheiding; onderscheidingsteken; opluistering; opschik; opsieren; opsiering; opsmuk; opsmukken; optuigen; ordeteken; ornamentiek; ridderorde; sierwerk; smuk; stigma; teken; tooi; versieren; versiering; versiersel; zich mooi maken
embellissement decoreren; opsieren; opsmukken; versieren; versieringen aanbrengen decoratie; ereteken; onderscheiding; onderscheidingsteken; opluisteren; opschik; opsmuk; optuigen; ridderorde; smuk; tooien; verfraaiing; versieren; versiering
enjoliver opschikken; opsieren
ornementation decoreren; opsieren; opsmukken; versieren; versieringen aanbrengen corsage; decor; decoratie; draperie; ereteken; garnering; onderscheiding; onderscheidingsteken; opluistering; opschik; opsiering; opsmuk; ornamentiek; ridderorde; sierwerk; smuk; tooi; versiering; versiersel
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adouber decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; ridderen
agrémenter aankleden; decoreren; versieren; versieringen aanbrengen
armer chevalier decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; ridderen
descerner decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; ridderen onderscheid maken; onderscheiden
distinguer decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; ridderen aanschouwen; bekijken; bemerken; bespeuren; een ereteken geven; gadeslaan; gewaarworden; horen; kijken; merken; observeren; onderscheid maken; onderscheiden; ontwaren; opmerken; signaleren; staren; turen; uit elkaar houden; uiteenhouden; voelen; waarnemen; zien
décorer aankleden; decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; ridderen; versieren; versieringen aanbrengen bekleden; make-up aanbrengen; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; optutten; overtrekken; stofferen; tooien; van bekleding voorzien; verfraaien; verluchten; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren
embellir aankleden; decoreren; versieren; versieringen aanbrengen make-up aanbrengen; opluisteren; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; optutten; tooien; verfraaien; verluchten; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren
enjoliver aankleden; decoreren; versieren; versieringen aanbrengen in goede staat brengen; opknappen; renoveren
honorer de decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; ridderen
orner aankleden; decoreren; versieren; versieringen aanbrengen make-up aanbrengen; opmaken; opschikken; opsieren; opsmukken; optooien; optuigen; optutten; tooien; verfraaien; verluchten; zich mooi maken; zich uitdossen; zich uitmonsteren
recevoir chevalier decoreren; een onderscheidingsteken geven; onderscheiden; ridderen

Wiktionary: decoreren

decoreren
verb
  1. methoden en technieken gebruikt om bouwwerken, meubels of andere objecten te verfraaien
decoreren
Cross Translation:
FromToVia
decoreren orner; décorer decorate — to furnish with decorations
decoreren décorer schmücken — mit Schmuck ausstatten, mit Ziergegenständen verschönern
decoreren décorer verzieren — (transitiv) mit Zierrat versehen; mit schmückenden Elementen ausgestalten