Nederlands
Uitgebreide vertaling voor de draak steken (Nederlands) in het Frans
de draak steken:
de draak steken werkwoord (steek de draak, steekt de draak, stak de draak, staken de draak, de draak gestoken)
-
de draak steken (bespotten; spotten)
se moquer de; se moquer; tourner en ridicule; railler; ridiculiser; rendre ridicule; tourner en dérision-
se moquer de werkwoord
-
se moquer werkwoord
-
tourner en ridicule werkwoord
-
railler werkwoord (raille, railles, raillons, raillez, raillent, raillais, raillait, raillions, railliez, raillaient, raillai, raillas, railla, raillâmes, raillâtes, raillèrent, raillerai, railleras, raillera, raillerons, raillerez, railleront)
-
ridiculiser werkwoord (ridiculise, ridiculises, ridiculisons, ridiculisez, ridiculisent, ridiculisais, ridiculisait, ridiculisions, ridiculisiez, ridiculisaient, ridiculisai, ridiculisas, ridiculisa, ridiculisâmes, ridiculisâtes, ridiculisèrent, ridiculiserai, ridiculiseras, ridiculisera, ridiculiserons, ridiculiserez, ridiculiseront)
-
rendre ridicule werkwoord
-
tourner en dérision werkwoord
-
Conjugations for de draak steken:
o.t.t.
- steek de draak
- steekt de draak
- steekt de draak
- steken de draak
- steken de draak
- steken de draak
o.v.t.
- stak de draak
- stak de draak
- stak de draak
- staken de draak
- staken de draak
- staken de draak
v.t.t.
- heb de draak gestoken
- hebt de draak gestoken
- heeft de draak gestoken
- hebben de draak gestoken
- hebben de draak gestoken
- hebben de draak gestoken
v.v.t.
- had de draak gestoken
- had de draak gestoken
- had de draak gestoken
- hadden de draak gestoken
- hadden de draak gestoken
- hadden de draak gestoken
o.t.t.t.
- zal de draak steken
- zult de draak steken
- zal de draak steken
- zullen de draak steken
- zullen de draak steken
- zullen de draak steken
o.v.t.t.
- zou de draak steken
- zou de draak steken
- zou de draak steken
- zouden de draak steken
- zouden de draak steken
- zouden de draak steken
diversen
- steek de draak!
- steekt de draak!
- de draak gestoken
- de draak stekend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze