Nederlands
Uitgebreide vertaling voor convoceren (Nederlands) in het Frans
convoceren:
-
convoceren (bijeenroepen; samenroepen)
convoquer; rassembler-
convoquer werkwoord (convoque, convoques, convoquons, convoquez, convoquent, convoquais, convoquait, convoquions, convoquiez, convoquaient, convoquai, convoquas, convoqua, convoquâmes, convoquâtes, convoquèrent, convoquerai, convoqueras, convoquera, convoquerons, convoquerez, convoqueront)
-
rassembler werkwoord (rassemble, rassembles, rassemblons, rassemblez, rassemblent, rassemblais, rassemblait, rassemblions, rassembliez, rassemblaient, rassemblai, rassemblas, rassembla, rassemblâmes, rassemblâtes, rassemblèrent, rassemblerai, rassembleras, rassemblera, rassemblerons, rassemblerez, rassembleront)
-
Conjugations for convoceren:
o.t.t.
- convoceer
- convoceert
- convoceert
- convoceren
- convoceren
- convoceren
o.v.t.
- convoceerde
- convoceerde
- convoceerde
- convoceerden
- convoceerden
- convoceerden
v.t.t.
- heb geconvoceerd
- hebt geconvoceerd
- heeft geconvoceerd
- hebben geconvoceerd
- hebben geconvoceerd
- hebben geconvoceerd
v.v.t.
- had geconvoceerd
- had geconvoceerd
- had geconvoceerd
- hadden geconvoceerd
- hadden geconvoceerd
- hadden geconvoceerd
o.t.t.t.
- zal convoceren
- zult convoceren
- zal convoceren
- zullen convoceren
- zullen convoceren
- zullen convoceren
o.v.t.t.
- zou convoceren
- zou convoceren
- zou convoceren
- zouden convoceren
- zouden convoceren
- zouden convoceren
en verder
- ben geconvoceerd
- bent geconvoceerd
- is geconvoceerd
- zijn geconvoceerd
- zijn geconvoceerd
- zijn geconvoceerd
diversen
- convoceer!
- convoceert!
- geconvoceerd
- convocerend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor convoceren:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
convoquer | aanschrijven; aanzeggen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
convoquer | bijeenroepen; convoceren; samenroepen | aanroepen; aanschrijven; aanzeggen; bijeen roepen; erbij halen; erbij roepen; kennis geven; konde doen; laten komen; ontbieden; oproepen; sommeren; tevoorschijn roepen; toeroepen |
rassembler | bijeenroepen; convoceren; samenroepen | bij elkaar brengen; bijeen dragen; bijeen roepen; bijeenbrengen; bijeenzamelen; bijeenzoeken; concentreren; inzamelen; op bankrekening zetten; opeenhopen; oppotten; samenbrengen; scharen; sparen; verenigen; vergaren; verzamelen |
Wiktionary: convoceren
convoceren
verb
-
(overgankelijk) voor een vergadering bijeenroepen
- convoceren → convoquer