Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. converseren:
  2. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor converseren (Nederlands) in het Frans

converseren:

converseren werkwoord (converseer, converseert, converseerde, converseerden, geconverseerd)

  1. converseren (praten; spreken)
    discuter; converser; bavarder; être en conversation; causer
    • discuter werkwoord (discute, discutes, discutons, discutez, )
    • converser werkwoord (converse, converses, conversons, conversez, )
    • bavarder werkwoord (bavarde, bavardes, bavardons, bavardez, )
    • causer werkwoord (cause, causes, causons, causez, )

Conjugations for converseren:

o.t.t.
  1. converseer
  2. converseert
  3. converseert
  4. converseren
  5. converseren
  6. converseren
o.v.t.
  1. converseerde
  2. converseerde
  3. converseerde
  4. converseerden
  5. converseerden
  6. converseerden
v.t.t.
  1. heb geconverseerd
  2. hebt geconverseerd
  3. heeft geconverseerd
  4. hebben geconverseerd
  5. hebben geconverseerd
  6. hebben geconverseerd
v.v.t.
  1. had geconverseerd
  2. had geconverseerd
  3. had geconverseerd
  4. hadden geconverseerd
  5. hadden geconverseerd
  6. hadden geconverseerd
o.t.t.t.
  1. zal converseren
  2. zult converseren
  3. zal converseren
  4. zullen converseren
  5. zullen converseren
  6. zullen converseren
o.v.t.t.
  1. zou converseren
  2. zou converseren
  3. zou converseren
  4. zouden converseren
  5. zouden converseren
  6. zouden converseren
diversen
  1. converseer!
  2. converseert!
  3. geconverseerd
  4. converserend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor converseren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bavarder converseren; praten; spreken babbelen; bomen; communiceren; een conversatie hebben; ijlen; in contact staan; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kouten; kwebbelen; kwekken; kwetteren; kwijlen; leuteren; onzin uitkramen; onzin verkopen; praten; raaskallen; snateren; spreken; verbabbelen; verpraten; wartaal spreken; wauwelen; zeveren; zwammen
causer converseren; praten; spreken aandoen; aanrichten; aanstichten; babbelen; berokkenen; bomen; communiceren; een boom opzetten; een conversatie hebben; in contact staan; kakelen; keuvelen; klappen; kletsen; kouten; kwaad doen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; losmaken; praten; resultaat; resulteren; snateren; spreken; teweegbrengen; tot gevolg hebben; uitmonden; veroorzaken; verwekken; wauwelen; zwammen
converser converseren; praten; spreken chatten
discuter converseren; praten; spreken argumenteren; babbelen; bakkeleien; bediscussiëren; bekvechten; bepraten; bespreken; communiceren; debatteren; discussiëren; disputeren; doorpraten; doorspreken; een conversatie hebben; hakketakken; in contact staan; kakelen; klappen; kletsen; kwebbelen; kwekken; kwetteren; overleg voeren; praten; praten over; redetwisten; ruzieën; snateren; spreken; twisten; wauwelen; zwammen
être en conversation converseren; praten; spreken

Wiktionary: converseren

converseren
verb
  1. een geprek voeren

Cross Translation:
FromToVia
converseren converser converse — to engage in conversation