Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bult (Nederlands) in het Frans

bult:

bult [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de bult (bochel)
    la bosse; le bossu
    • bosse [la ~] zelfstandig naamwoord
    • bossu [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. de bult (buil; bobbel; knobbel)
    la bosse; l'enflure; le grosseur; la boule; le renflement
    • bosse [la ~] zelfstandig naamwoord
    • enflure [la ~] zelfstandig naamwoord
    • grosseur [le ~] zelfstandig naamwoord
    • boule [la ~] zelfstandig naamwoord
    • renflement [le ~] zelfstandig naamwoord
  3. de bult (zwelling; bolling; steenpuist; )
    l'enflure; la bouffissure
  4. de bult (heuvel)
    la colline; le monticule; la butte; l'élévation
  5. de bult (zwelling; bolling; bobbel; )
    l'enflure; la tuméfaction; l'ampoule; la bosse; le gonflement; la meurtrissure; le bubon; le tumeur; l'abcès
  6. de bult (kneuswond; kneuzing; letsel; buil)
    la bosse; le bleu; la contusion; la lésion; la meurtrissure; le froissement

Vertaal Matrix voor bult:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
abcès bobbel; bolling; buil; bult; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling abces; bobbeltje; bultje; etterende wond; etterende wonde; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; zweer; zwelling
ampoule bobbel; bolling; buil; bult; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling ampul; blaar; blister; bobbel; bobbeltje; bultje; gloeilamp; opgezwollen plek; opzetting; peer; puistje; pukkel; steenpuist; uitpuiling; uitstulping; zwelling
bleu buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel eerstejaars; eerstejaars student; foet; groentje; lafaard; lafbek; melkmuil; nieuweling; nieuwkomer; overall
bosse bobbel; bochel; bolling; buil; bult; kneuswond; kneuzing; knobbel; letsel; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling bluts; bobbel; bobbeltje; bultje; deuk; hobbel; hobbeling; instulping; oneffenheid; ongelijkheid; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; uitpuiling; uitstulping; zwelling
bossu bochel; bult bultenaar; gebochelde
bouffissure bobbel; bolling; buil; bult; dikte; opgezwollen plek; steenpuist; zwelling
boule bobbel; buil; bult; knobbel bal; bol wol; bolvorm; bowlingbal; hobbel; kogelvorm
bubon bobbel; bolling; buil; bult; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling bobbeltje; bultje; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; zwelling
butte bult; heuvel bergje; bobbel; heuveltje; kleine berg; uitpuiling; uitstulping
colline bult; heuvel bobbel; uitpuiling; uitstulping
contusion buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel bobbeltje; bultje; gekneusd zijn; kneuzing; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; zwelling
enflure bobbel; bolling; buil; bult; dikte; knobbel; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; steenpuist; zwelling bobbel; bobbeltje; bombast; bultje; gewichtigdoenerij; gewichtigheid; gezwollenheid; hoogdravendheid; opgeblazenheid; opgezetheid; opgezwollen plek; opzetting; pompeusheid; puistje; pukkel; steenpuist; uitpuiling; uitstulping; verdikking; wassen; zwellen; zwelling
froissement buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel geritsel; geruis; ritseling; ruis
gonflement bobbel; bolling; buil; bult; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling bobbeltje; bultje; gezwollenheid; opgeblazenheid; opgezetheid; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; wassen; zwellen; zwelling
grosseur bobbel; buil; bult; knobbel dikheid; dikte; lijvigheid
lésion buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel blessure; bobbeltje; bultje; kwetsuur; letsel; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; verwonding; vleeswond; voetbalknie; wond; zwelling
meurtrissure bobbel; bolling; buil; bult; kneuswond; kneuzing; letsel; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling beschadigen; bobbeltje; bultje; gekneusd zijn; kneuzing; krenking; kwetsen; kwetsing; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; striem; zwelling
monticule bult; heuvel bergje; kleine berg
renflement bobbel; buil; bult; knobbel
tumeur bobbel; bolling; buil; bult; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling bobbeltje; bultje; gezwel; knobbel; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; tumor; zwelling
tuméfaction bobbel; bolling; buil; bult; opgezwollen plek; opzetting; pukkel; zwelling bobbeltje; bultje; opgezwollen plek; opzetting; puistje; pukkel; steenpuist; zwelling
élévation bult; heuvel elevatie; het omhoogheffen; lanceren; lancering; opheffing; rijzing
BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bleu blauw
bossu bochelig; gebocheld

Verwante woorden van "bult":

  • bulten

Wiktionary: bult

bult
Cross Translation:
FromToVia
bult bosse; protubérance; bombement bulge — Something sticking out
bult bosse bump — a swelling on the skin caused by illness or injury
bult bosse bump — a protuberance on a level surface