Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
assurance
|
brutaliteit; impertinentie; onbeschaamdheid; onbeschoftheid; vrijpostigheid
|
assurantie; beslistheid; gewisheid; standvastigheid; stelligheid; vastberadenheid; vastheid; vastigheid; verzekering; vrijmoedigheid; zekerheid; zelfbewustheid; zelfvertrouwen; zelfverzekerdheid
|
audace
|
brutaliteit; impertinentie; onbeschaamdheid; onbeschoftheid; vrijpostigheid
|
aanmatiging; driestheid; durf; durven; gewaagdheid; inbeelding; indiscretie; kloekheid; koenheid; laatdunkendheid; lef; moed; onbeschaamdheid; onbeschoftheid; onbeschroomdheid; onbesuisdheid; onkiesheid; onverschrokkenheid; onwelgevoegelijkheid; overmoed; roekeloosheid; schaamteloosheid; stoutmoedigheid; vermetelheid; verwaandheid; waaghalzerij; wagen; zelfverheffing
|
brutalité
|
brutaliteit; impertinentie; onbeschaamdheid; onbeschoftheid; vrijpostigheid
|
hardhandigheid; ruwheid
|
effronterie
|
brutaliteit; impertinentie; onbeschaamdheid; onbeschoftheid; vrijpostigheid
|
aanmatiging; inbeelding; indiscretie; laatdunkendheid; onbeschaamdheid; onbeschoftheid; onkiesheid; onwelgevoegelijkheid; schaamteloosheid; verwaandheid; zelfverheffing
|
grossièreté
|
brutaliteit; impertinentie; onbeschaamdheid; onbeschoftheid; vrijpostigheid
|
botheid; grofheid; lompheid; onbehoorlijkheid; onbeschaafdheid; onbeschofte uitlating; onbeschoftheid; onbetamelijkheid; onfatsoenlijkheid; ongeliktheid; ongemanierdheid; ongepastheid; onhebbelijkheid; onhoffelijkheid; onwellevendheid; schofterigheid; schuttingwoord
|
impertinence
|
brutaliteit; impertinentie; onbeschaamdheid; onbeschoftheid; vrijpostigheid
|
aanmatiging; botheid; grofheid; inbeelding; indiscretie; laatdunkendheid; lompheid; onbeschaafdheid; onbeschaamdheid; onbeschoftheid; onbeschroomdheid; ongeliktheid; ongemanierdheid; onhoffelijkheid; onkiesheid; onwelgevoegelijkheid; schaamteloosheid; schofterigheid; verwaandheid; zelfverheffing
|
insolence
|
brutaliteit; impertinentie; onbeschaamdheid; onbeschoftheid; vrijpostigheid
|
aanmatiging; arrogantie; hooghartigheid; hovaardigheid; inbeelding; indiscretie; laatdunkendheid; onbeschaamdheid; onbeschoftheid; onbeschroomdheid; onkiesheid; onwelgevoegelijkheid; schaamteloosheid; verwaandheid; zelfverheffing
|
trop grande familiarité
|
brutaliteit; impertinentie; onbeschaamdheid; onbeschoftheid; vrijpostigheid
|
|