Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- breeuwen:
-
Wiktionary:
- breeuwen → calfater
- breeuwen → étouper, calfeutrer, calfater
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor breeuwen (Nederlands) in het Frans
breeuwen:
-
breeuwen (dichten)
boucher; calfeutrer; calfater-
boucher werkwoord (bouche, bouches, bouchons, bouchez, bouchent, bouchais, bouchait, bouchions, bouchiez, bouchaient, bouchai, bouchas, boucha, bouchâmes, bouchâtes, bouchèrent, boucherai, boucheras, bouchera, boucherons, boucherez, boucheront)
-
calfeutrer werkwoord (calfeutre, calfeutres, calfeutrons, calfeutrez, calfeutrent, calfeutrais, calfeutrait, calfeutrions, calfeutriez, calfeutraient, calfeutrai, calfeutras, calfeutra, calfeutrâmes, calfeutrâtes, calfeutrèrent, calfeutrerai, calfeutreras, calfeutrera, calfeutrerons, calfeutrerez, calfeutreront)
-
calfater werkwoord (calfate, calfates, calfatons, calfatez, calfatent, calfatais, calfatait, calfations, calfatiez, calfataient, calfatai, calfatas, calfata, calfatâmes, calfatâtes, calfatèrent, calfaterai, calfateras, calfatera, calfaterons, calfaterez, calfateront)
-
Conjugations for breeuwen:
o.t.t.
- breeuw
- breeuwt
- breeuwt
- breeuwen
- breeuwen
- breeuwen
o.v.t.
- breeuwde
- breeuwde
- breeuwde
- breeuwden
- breeuwden
- breeuwden
v.t.t.
- heb gebreeuwd
- hebt gebreeuwd
- heeft gebreeuwd
- hebben gebreeuwd
- hebben gebreeuwd
- hebben gebreeuwd
v.v.t.
- had gebreeuwd
- had gebreeuwd
- had gebreeuwd
- hadden gebreeuwd
- hadden gebreeuwd
- hadden gebreeuwd
o.t.t.t.
- zal breeuwen
- zult breeuwen
- zal breeuwen
- zullen breeuwen
- zullen breeuwen
- zullen breeuwen
o.v.t.t.
- zou breeuwen
- zou breeuwen
- zou breeuwen
- zouden breeuwen
- zouden breeuwen
- zouden breeuwen
diversen
- breeuw!
- breeuwt!
- gebreeuwd
- breeuwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor breeuwen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
boucher | slachter; slager; vleeshouwer | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
boucher | breeuwen; dichten | afsluiten; dichten; dichtkurken; gaten dichten; gaten stoppen; kurken; naar einde toewerken; stoppen |
calfater | breeuwen; dichten | gaten dichten; stoppen |
calfeutrer | breeuwen; dichten | dichten; dichtmaken; dichtstoppen; stoppen |
Wiktionary: breeuwen
breeuwen
Cross Translation:
verb
-
(overgankelijk) scheepvaart|nld het dichten van de naden van de scheepshuid met vezels en pek
- breeuwen → calfater
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• breeuwen | → étouper; calfeutrer; calfater | ↔ caulk — to seal joints with caulk |
• breeuwen | → calfater | ↔ kalfatern — transitiv; seemannssprachlich: die Fugen (der hölzernen Schiffswände, des Schiffsdecks) mit Dichtungsmasse – zumeist geteertem Werg, Baumwolle, Gummi, Pech oder einem speziellen Kitt – abdichten |