Nederlands
Uitgebreide vertaling voor binnen gieten (Nederlands) in het Frans
binnen gieten:
-
binnen gieten (iemand iets toedienen; geven; verstrekken; ingeven)
verser; appliquer; administrer; faire prendre; faire avaler; faire consommer-
verser werkwoord (verse, verses, versons, versez, versent, versais, versait, versions, versiez, versaient, versai, versas, versa, versâmes, versâtes, versèrent, verserai, verseras, versera, verserons, verserez, verseront)
-
appliquer werkwoord (applique, appliques, appliquons, appliquez, appliquent, appliquais, appliquait, appliquions, appliquiez, appliquaient, appliquai, appliquas, appliqua, appliquâmes, appliquâtes, appliquèrent, appliquerai, appliqueras, appliquera, appliquerons, appliquerez, appliqueront)
-
administrer werkwoord (administre, administres, administrons, administrez, administrent, administrais, administrait, administrions, administriez, administraient, administrai, administras, administra, administrâmes, administrâtes, administrèrent, administrerai, administreras, administrera, administrerons, administrerez, administreront)
-
faire prendre werkwoord
-
faire avaler werkwoord
-
faire consommer werkwoord
-
Conjugations for binnen gieten:
o.t.t.
- giet binnen
- giet binnen
- giet binnen
- gieten binnen
- gieten binnen
- gieten binnen
o.v.t.
- goot binnen
- goot binnen
- goot binnen
- goten binnen
- goten binnen
- goten binnen
v.t.t.
- heb binnen gegoten
- hebt binnen gegoten
- heeft binnen gegoten
- hebben binnen gegoten
- hebben binnen gegoten
- hebben binnen gegoten
v.v.t.
- had binnen gegoten
- had binnen gegoten
- had binnen gegoten
- hadden binnen gegoten
- hadden binnen gegoten
- hadden binnen gegoten
o.t.t.t.
- zal binnen gieten
- zult binnen gieten
- zal binnen gieten
- zullen binnen gieten
- zullen binnen gieten
- zullen binnen gieten
o.v.t.t.
- zou binnen gieten
- zou binnen gieten
- zou binnen gieten
- zouden binnen gieten
- zouden binnen gieten
- zouden binnen gieten
diversen
- giet binnen!
- giet binnen!
- binnen gegoten
- binnen gietend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze