Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bezwaard (Nederlands) in het Frans
bezwaard:
Vertaal Matrix voor bezwaard:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
chargé | belast; bezwaard | beladen; bevolen; geladen; opgedragen; opgeladen; opladen van een geweer |
Verwante woorden van "bezwaard":
bezwaren:
-
bezwaren (bezwaar aantekenen; bezwaar maken)
se plaindre; plaindre; émettre des réserves; se lamenter de-
se plaindre werkwoord
-
plaindre werkwoord (plains, plaint, plaignons, plaignez, plaignent, plaignais, plaignait, plaignions, plaigniez, plaignaient, plaignis, plaignit, plaignîmes, plaignîtes, plaignirent, plaindrai, plaindras, plaindra, plaindrons, plaindrez, plaindront)
-
émettre des réserves werkwoord
-
se lamenter de werkwoord
-
-
bezwaren (verzwaren; zwaarder maken; gewicht toevoegen)
renforcer; alourdir; charger; apesantir; s'aggraver; s'alourdir-
renforcer werkwoord (renforce, renforces, renforçons, renforcez, renforcent, renforçais, renforçait, renforcions, renforciez, renforçaient, renforçai, renforças, renforça, renforçâmes, renforçâtes, renforcèrent, renforcerai, renforceras, renforcera, renforcerons, renforcerez, renforceront)
-
alourdir werkwoord (alourdis, alourdit, alourdissons, alourdissez, alourdissent, alourdissais, alourdissait, alourdissions, alourdissiez, alourdissaient, alourdîmes, alourdîtes, alourdirent, alourdirai, alourdiras, alourdira, alourdirons, alourdirez, alourdiront)
-
charger werkwoord (charge, charges, chargeons, chargez, chargent, chargeais, chargeait, chargions, chargiez, chargeaient, chargeai, chargeas, chargea, chargeâmes, chargeâtes, chargèrent, chargerai, chargeras, chargera, chargerons, chargerez, chargeront)
-
apesantir werkwoord
-
s'aggraver werkwoord
-
s'alourdir werkwoord
-
Conjugations for bezwaren:
o.t.t.
- bezwaar
- bezwaart
- bezwaart
- bezwaren
- bezwaren
- bezwaren
o.v.t.
- bezwaarde
- bezwaarde
- bezwaarde
- bezwaarden
- bezwaarden
- bezwaarden
v.t.t.
- heb bezwaard
- hebt bezwaard
- heeft bezwaard
- hebben bezwaard
- hebben bezwaard
- hebben bezwaard
v.v.t.
- had bezwaard
- had bezwaard
- had bezwaard
- hadden bezwaard
- hadden bezwaard
- hadden bezwaard
o.t.t.t.
- zal bezwaren
- zult bezwaren
- zal bezwaren
- zullen bezwaren
- zullen bezwaren
- zullen bezwaren
o.v.t.t.
- zou bezwaren
- zou bezwaren
- zou bezwaren
- zouden bezwaren
- zouden bezwaren
- zouden bezwaren
diversen
- bezwaar!
- bezwaart!
- bezwaard
- bezwarend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze