Nederlands

Uitgebreide vertaling voor bevestigend (Nederlands) in het Frans

bevestigend:

bevestigend bijvoeglijk naamwoord

  1. bevestigend (overeenstemmend)
    affirmatif; confirmatif

Vertaal Matrix voor bevestigend:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
affirmatif bevestigend; overeenstemmend
confirmatif bevestigend; overeenstemmend

Wiktionary: bevestigend

bevestigend

bevestigen:

bevestigen werkwoord (bevestig, bevestigt, bevestigde, bevestigden, bevestigd)

  1. bevestigen (beamen; onderschrijven; staven)
    confirmer; approuver; souscire à; adhérer à; consentir
    • confirmer werkwoord (confirme, confirmes, confirmons, confirmez, )
    • approuver werkwoord (approuve, approuves, approuvons, approuvez, )
    • souscire à werkwoord
    • adhérer à werkwoord
    • consentir werkwoord (consens, consent, consentons, consentez, )
  2. bevestigen (bekrachtigen; goedkeuren; homologeren; bezegelen)
    confirmer; valider; sceller; ratifier; entériner
    • confirmer werkwoord (confirme, confirmes, confirmons, confirmez, )
    • valider werkwoord (valide, valides, validons, validez, )
    • sceller werkwoord (scelle, scelles, scellons, scellez, )
    • ratifier werkwoord (ratifie, ratifies, ratifions, ratifiez, )
    • entériner werkwoord (entérine, entérines, entérinons, entérinez, )
  3. bevestigen (ergens aan bevestigen; vastzetten; vastmaken)
    attacher; fixer; installer; attacher à qc; agrafer; parapher; coller; poser; renforcer; lier; marquer; nouer; timbrer
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, )
    • installer werkwoord (installe, installes, installons, installez, )
    • attacher à qc werkwoord
    • agrafer werkwoord (agrafe, agrafes, agrafons, agrafez, )
    • parapher werkwoord (paraphe, paraphes, paraphons, paraphez, )
    • coller werkwoord (colle, colles, collons, collez, )
    • poser werkwoord (pose, poses, posons, posez, )
    • renforcer werkwoord (renforce, renforces, renforçons, renforcez, )
    • lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, )
    • marquer werkwoord (marque, marques, marquons, marquez, )
    • nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, )
    • timbrer werkwoord (timbre, timbres, timbrons, timbrez, )
  4. bevestigen (aanhechten; hechten)
    attacher; fixer; assujettir; rattacher; caler
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, )
    • assujettir werkwoord (assujettis, assujettit, assujettissons, assujettissez, )
    • rattacher werkwoord (rattache, rattaches, rattachons, rattachez, )
    • caler werkwoord
  5. bevestigen (vastmaken; vastleggen; verzekeren; )
    fixer; lier; attacher; mettre; ficeler; mettre à l'attache
    • fixer werkwoord (fixe, fixes, fixons, fixez, )
    • lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, )
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • mettre werkwoord (mets, met, mettons, mettez, )
    • ficeler werkwoord (ficelle, ficelles, ficelons, ficelez, )
  6. bevestigen (aan elkaar knopen; verbinden; knopen)
    attacher; boutonner; nouer
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • boutonner werkwoord (boutonne, boutonnes, boutonnons, boutonnez, )
    • nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, )
  7. bevestigen

Conjugations for bevestigen:

o.t.t.
  1. bevestig
  2. bevestigt
  3. bevestigt
  4. bevestigen
  5. bevestigen
  6. bevestigen
o.v.t.
  1. bevestigde
  2. bevestigde
  3. bevestigde
  4. bevestigden
  5. bevestigden
  6. bevestigden
v.t.t.
  1. heb bevestigd
  2. hebt bevestigd
  3. heeft bevestigd
  4. hebben bevestigd
  5. hebben bevestigd
  6. hebben bevestigd
v.v.t.
  1. had bevestigd
  2. had bevestigd
  3. had bevestigd
  4. hadden bevestigd
  5. hadden bevestigd
  6. hadden bevestigd
o.t.t.t.
  1. zal bevestigen
  2. zult bevestigen
  3. zal bevestigen
  4. zullen bevestigen
  5. zullen bevestigen
  6. zullen bevestigen
o.v.t.t.
  1. zou bevestigen
  2. zou bevestigen
  3. zou bevestigen
  4. zouden bevestigen
  5. zouden bevestigen
  6. zouden bevestigen
diversen
  1. bevestig!
  2. bevestigt!
  3. bevestigd
  4. bevestigend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor bevestigen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adhérer à aanhangen
coller aanlijmen; aanplakken; lijmen; vastlijmen; vastplakken
fixer aanhechten; bevestiging; vasthechten; vastmaken
marquer aanstrepen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
adhérer à beamen; bevestigen; onderschrijven; staven
agrafer bevestigen; ergens aan bevestigen; vastmaken; vastzetten aanhaken; aanhechten; aankoppelen; inhaken; nieten; vasthaken; vastkoppelen; vastnieten
approuver beamen; bevestigen; onderschrijven; staven autoriseren; bijvallen; billijken; dulden; duren; fiatteren; gelijk geven; goedkeuren; goedvinden; gunnen; instemmen; inwilligen; laten; permitteren; rugsteunen; steunen; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toestemming verlenen; vergunnen
assujettir aanhechten; bevestigen; hechten
attacher aan elkaar knopen; aanhechten; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; knopen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar knopen; aanbakken; aaneenbinden; aaneenplakken; aangespen; aanhaken; aankoppelen; afbinden; afsnoeren; beschikbaar maken; binden; boekbinden; dichtbinden; dichtgespen; dichtrijgen; dichtsnoeren; hechten; iets vastkleven; inbinden; kleven; klitten; knevelen; knopen; koeken; koppelen; lijmen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; opbinden; opplakken; plakken; rijgen; samenbinden; samenknopen; samenkoppelen; snoeren; strikken; toebinden; toegespen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; verbinden
attacher à qc bevestigen; ergens aan bevestigen; vastmaken; vastzetten
boutonner aan elkaar knopen; bevestigen; knopen; verbinden aan elkaar binden; aaneenbinden; dichtdoen; dichtknopen; samenbinden; verbinden
caler aanhechten; bevestigen; hechten
coller bevestigen; ergens aan bevestigen; vastmaken; vastzetten aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aanbakken; aanbranden; aandrukken; aaneen plakken; aaneenplakken; aankleven; aanlijmen; hechten; iets vastkleven; inplakken; kitten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; samenplakken; vastdrukken; vasthechten; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastplakken
confirmer beamen; bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren; onderschrijven; staven aantonen; als gangbaar erkennen; bekrachtigen; bestempelen; bewijzen; certificeren; merken; staven; waarmerken
consentir beamen; bevestigen; onderschrijven; staven akkoord gaan; akkoord gaan met; autoriseren; bijvallen; dulden; duren; fiatteren; gedogen; gelijk geven; getroosten; goed vinden; goedkeuren; goedvinden; gunnen; iets toekennen; instemmen; inwilligen; kloppen met; laten; moeite doen; overeenkomen; overeenkomen met; overeenstemmen met; permitteren; rugsteunen; steunen; stroken; stroken met; toebedelen; toekennen; toelaten; toestaan; toestemmen; toestemmen in; toestemming verlenen; toewijzen; tolereren; vergunnen; verlenen; veroorloven
entériner bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; waarmerken
ficeler bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren afbinden; afsnoeren; binden; dichtbinden; knevelen; knopen; strikken; toebinden; vastbinden; vastmaken
fixer aanhechten; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan elkaar bevestigen; aandraaien; aangespen; aanhaken; aankijken; aankoppelen; adviseren; afwegen; bekijken; binden; dichtbinden; dichtgespen; dichtsnoeren; door draaien vastmaken; gadeslaan; hechten; iets aanraden; ingeven; kijken; knevelen; knopen; lijmen; neerleggen; onderuit halen; opplakken; opsluiten; overdenken; overwegen; raden; schouwen; strikken; suggereren; toebinden; toegespen; toeschouwen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastkoppelen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten
installer bevestigen; ergens aan bevestigen; vastmaken; vastzetten aanbrengen; aanleggen; bijzetten; deponeren; inaugureren; inhuldigen; inrichten; installeren; inwijden; leggen; meubileren; monteren en aansluiten; neerleggen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; plechtig bevestigen; wegleggen; zetten
lier bevestigen; ergens aan bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenschakelen; aangaan; aanknopen; afbinden; afsnoeren; binden; boeien; boekbinden; dichtbinden; fascineren; inbinden; intrigeren; ketenen; kluisteren; knevelen; knopen; koppelen; onderling verbinden; samenvoegen; strikken; toebinden; van verband voorzien; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; verbinden
marquer bevestigen; ergens aan bevestigen; vastmaken; vastzetten aankruisen; aanstippen; aanstrepen; aantippen; afbakenen; afpalen; aftekenen; afvinken; afzetten; begrenzen; branden; brandmerken; contrasteren; inbranden; karakteriseren; kenmerken; kenschetsen; keurmerken; markeren; merken; omlijnen; stempel drukken op; taggen; tippen; typeren; van stigma's voorzien; vinken
mettre bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan tafel bedienen; aanbrengen; aandoen; aankleden; aanleggen; aanrichten; aanstichten; aantrekken; bedienen; bijzetten; deponeren; dichttrekken; iets neerleggen; installeren; leggen; monteren en aansluiten; neerleggen; neervlijen; neerzetten; omdoen; onderuit halen; opdienen; opdissen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; veroorzaken; voorbinden; voordoen; voorzetten; wegleggen; zetten
mettre à l'attache bevestigen; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren aan een touw vastleggen; vastleggen
nouer aan elkaar knopen; bevestigen; ergens aan bevestigen; knopen; vastmaken; vastzetten; verbinden aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; aangaan; aanknopen; afbinden; afsnoeren; binden; dichtbinden; knevelen; knopen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; ophangen; opknopen; samenbinden; samenknopen; strikken; toebinden; vastbinden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; verbinden; voorbinden; voordoen
parapher bevestigen; ergens aan bevestigen; vastmaken; vastzetten paraferen
poser bevestigen; ergens aan bevestigen; vastmaken; vastzetten benoemen; bijzetten; deponeren; iets neerleggen; in functie aanstellen; leggen; neerleggen; neervlijen; neerzetten; onderuit halen; plaatsen; posten; posteren; stationeren; zetten
ratifier bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren autoriseren; bekrachtigen; bestempelen; billijken; certificeren; fiatteren; garanderen; goedkeuren; goedvinden; instaan voor; merken; permitteren; ratificeren; toestaan; toestemmen in; vast beloven; verzekeren; waarborgen; waarmerken
rattacher aanhechten; bevestigen; hechten aan elkaar binden; aan elkaar knopen; hechten; knopen; lijmen; opplakken; strikken; vasthechten; vastknopen; vastlijmen; vastplakken
renforcer bevestigen; ergens aan bevestigen; vastmaken; vastzetten aandikken; aanhalen; aanscherpen; bezwaren; consolideren; gewicht toevoegen; iets overdreven voorstellen; intensiveren; opblazen; opkloppen; opschroeven; overdreven voorstellen; overdrijven; sterken; sterker maken; sterker worden; toespitsen; verhevigen; verscherpen; versterken; verstevigen; verzwaren; zwaarder maken
sceller bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren bezegelen; inmetselen; van zegel voorzien; verzegelen
souscire à beamen; bevestigen; onderschrijven; staven
timbrer bevestigen; ergens aan bevestigen; vastmaken; vastzetten afstempelen; beporten; frankeren; keurmerken; stempel opdrukken; stempel zetten; stempelen
valider bekrachtigen; bevestigen; bezegelen; goedkeuren; homologeren bekrachtigen; bestempelen; certificeren; merken; valideren; waarmerken
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
confirmer bevestigen

Antoniemen van "bevestigen":


Verwante definities voor "bevestigen":

  1. er ja op zeggen, zeggen dat het klopt1
    • hij bevestigde het gerucht dat Jan aangekomen was1
  2. ergens aan vastmaken1
    • hij bevestigde de kar aan de auto1
  3. het nog eens duidelijk maken1
    • zijn verhaal bevestigt dat het een rommeltje is in Den Haag1

Wiktionary: bevestigen

bevestigen
verb
  1. zeggen dat iets is zoals gevraagd is of verondersteld wordt
  2. vastmaken
bevestigen
Cross Translation:
FromToVia
bevestigen appendre; suspendre; ajouter append — To hang or attach to, as by a string
bevestigen confirmer confirm — to assure
bevestigen approuver; soutenir endorse — support
bevestigen fixer befestigen — etwas an einer Stelle so anbringen, dass es hält
bevestigen confirmer bestätigen — den Wahrheitsgehalt einer Aussage oder eines Sachverhalts bejahen oder zumindest erhärten