Nederlands

Uitgebreide vertaling voor beven (Nederlands) in het Frans

beven:

beven werkwoord (beef, beeft, beefde, beefden, gebeefd)

  1. beven (rillen; bibberen)
    trembler; frémir; trembloter; frissonner; tressaillir; grelotter; vibrer
    • trembler werkwoord (tremble, trembles, tremblons, tremblez, )
    • frémir werkwoord (frémis, frémit, frémissons, frémissez, )
    • trembloter werkwoord (tremblote, tremblotes, tremblotons, tremblotez, )
    • frissonner werkwoord (frissonne, frissonnes, frissonnons, frissonnez, )
    • tressaillir werkwoord (tressaille, tressailles, tressaillons, tressaillez, )
    • grelotter werkwoord (grelotte, grelottes, grelottons, grelottez, )
    • vibrer werkwoord (vibre, vibres, vibrons, vibrez, )
  2. beven (sidderen)
    trembler; trembloter; frémir; frissonner
    • trembler werkwoord (tremble, trembles, tremblons, tremblez, )
    • trembloter werkwoord (tremblote, tremblotes, tremblotons, tremblotez, )
    • frémir werkwoord (frémis, frémit, frémissons, frémissez, )
    • frissonner werkwoord (frissonne, frissonnes, frissonnons, frissonnez, )
  3. beven (schudden; trillen)
    secouer; agiter
    • secouer werkwoord (secoue, secoues, secouons, secouez, )
    • agiter werkwoord (agite, agites, agitons, agitez, )

Conjugations for beven:

o.t.t.
  1. beef
  2. beeft
  3. beeft
  4. beven
  5. beven
  6. beven
o.v.t.
  1. beefde
  2. beefde
  3. beefde
  4. beefden
  5. beefden
  6. beefden
v.t.t.
  1. heb gebeefd
  2. hebt gebeefd
  3. heeft gebeefd
  4. hebben gebeefd
  5. hebben gebeefd
  6. hebben gebeefd
v.v.t.
  1. had gebeefd
  2. had gebeefd
  3. had gebeefd
  4. hadden gebeefd
  5. hadden gebeefd
  6. hadden gebeefd
o.t.t.t.
  1. zal beven
  2. zult beven
  3. zal beven
  4. zullen beven
  5. zullen beven
  6. zullen beven
o.v.t.t.
  1. zou beven
  2. zou beven
  3. zou beven
  4. zouden beven
  5. zouden beven
  6. zouden beven
diversen
  1. beef!
  2. beeft!
  3. gebeefd
  4. bevend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

beven [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. beven
    le choc; le tremblement; la secousse; la saccade; l'heurt; le cahot; l'oscillation; la vibration
    • choc [le ~] zelfstandig naamwoord
    • tremblement [le ~] zelfstandig naamwoord
    • secousse [la ~] zelfstandig naamwoord
    • saccade [la ~] zelfstandig naamwoord
    • heurt [le ~] zelfstandig naamwoord
    • cahot [le ~] zelfstandig naamwoord
    • oscillation [la ~] zelfstandig naamwoord
    • vibration [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor beven:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
cahot beven botsing; duw; duwtje; opeen knallen; por; stoot; stootje; zet
choc beven botsing; dreun; duw; duwtje; hort; klap; knal; kwak; opeen knallen; por; schok; schokkende beweging; shock; smak; stoot; stootje; zet
heurt beven aanrijding; botsing; collisie; conflict; doolhof; duw; duwtje; frictie; gevecht; hengst; hort; kamp; klap; labyrint; lel; mep; muilpeer; onenigheid; opdonder; opduvel; oplawaai; peut; por; ruzie; schok; schokkende beweging; stoot; stootje; strijd; twist; warboel; warnet; worsteling; wrijving; zet
oscillation beven deining; geslinger; oscillatie; schommeling; slingerbeweging; slingerende beweging; slingering; wiegeling; zeegang; zwaai
saccade beven hort; schok; schokkende beweging; stoot
secousse beven afschudden; hort; schok; schokkende beweging; stoot
tremblement beven beving; bibberen; gebeef; rillen; tremor; trilling; vibratie
vibration beven trilbeweging; trilling; vibratie
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agiter beven; schudden; trillen aan de zwerf zijn; afranselen; agiteren; beroeren; heen en weer bewegen; heen en weer zwaaien; iemand toetakelen; in beroering brengen; omroeren; op en neer bewegen; oppoken; opstoken; roeren; rondzwerven; schudden; slingeren; wriggelen; wrikken; zwaaien; zwenken; zwerven
frissonner beven; bibberen; rillen; sidderen griezelen; gruwen; huiveren; trillen; vibreren
frémir beven; bibberen; rillen; sidderen griezelen; gruwelen; gruwen; huiveren; kloppen; knisperen; lillen; ritselen; trillen; vibreren
grelotter beven; bibberen; rillen trillen; vibreren
secouer beven; schudden; trillen afkloppen; afschudden; deinen; golven; heen en weer bewegen; heen en weer zwaaien; omschudden; opschudden; schommelen; schudden; slingeren; wiegen; wriggelen; wrikken; zich ontdoen van; zwaaien; zwenken
trembler beven; bibberen; rillen; sidderen kloppen; lillen; popelen; trillen; vibreren
trembloter beven; bibberen; rillen; sidderen flakkeren; flikkeren; trillen; vibreren; vlammen
tressaillir beven; bibberen; rillen trillen; vibreren
vibrer beven; bibberen; rillen kloppen; lillen; trillen; vibreren
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
choc botsing

Wiktionary: beven

beven
verb
  1. hard en heftig trillen
beven
verb
  1. Être agité de petites et fréquentes secousses. (Sens général)

Cross Translation:
FromToVia
beven trembler beben — sich durch äußere, physikalische Einwirkung erschüttern, heftig zittern, vibrieren
beven trembler zittern — kleine, unkontrollierte, wiederholte Hin- und Herbewegungen ausführen
beven frémir; trembler; frissonner stew — to be in a state of elevated anxiety
beven trembler; vibrer tremble — to shake