Nederlands
Uitgebreide vertaling voor beslissend (Nederlands) in het Frans
beslissend:
-
beslissend (doorslaggevend)
déterminant; décisif; prépondérant; décisivement; concluant-
déterminant bijvoeglijk naamwoord
-
décisif bijvoeglijk naamwoord
-
prépondérant bijvoeglijk naamwoord
-
décisivement bijvoeglijk naamwoord
-
concluant bijvoeglijk naamwoord
-
-
beslissend (afdoend; overtuigend)
convaincant; concluant; persuasive; efficace; persuasif; péremptoire; décisif; catégorique; d'une façon convaincante-
convaincant bijvoeglijk naamwoord
-
concluant bijvoeglijk naamwoord
-
persuasive bijvoeglijk naamwoord
-
efficace bijvoeglijk naamwoord
-
persuasif bijvoeglijk naamwoord
-
péremptoire bijvoeglijk naamwoord
-
décisif bijvoeglijk naamwoord
-
catégorique bijvoeglijk naamwoord
-
d'une façon convaincante bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor beslissend:
Verwante woorden van "beslissend":
Wiktionary: beslissend
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• beslissend | → décisif | ↔ decisive — having the power or quality of deciding a question or controversy |
beslissen:
-
beslissen (besluiten)
décider; conclure; finir; arrêter; terminer; mettre fin à; stopper; prendre fin-
décider werkwoord (décide, décides, décidons, décidez, décident, décidais, décidait, décidions, décidiez, décidaient, décidai, décidas, décida, décidâmes, décidâtes, décidèrent, déciderai, décideras, décidera, déciderons, déciderez, décideront)
-
conclure werkwoord (conclus, conclut, concluons, concluez, concluent, concluais, concluait, concluions, concluiez, concluaient, conclûmes, conclûtes, conclurent, conclurai, concluras, conclura, conclurons, conclurez, concluront)
-
finir werkwoord (finis, finit, finissons, finissez, finissent, finissais, finissait, finissions, finissiez, finissaient, finîmes, finîtes, finirent, finirai, finiras, finira, finirons, finirez, finiront)
-
arrêter werkwoord (arrête, arrêtes, arrêtons, arrêtez, arrêtent, arrêtais, arrêtait, arrêtions, arrêtiez, arrêtaient, arrêtai, arrêtas, arrêta, arrêtâmes, arrêtâtes, arrêtèrent, arrêterai, arrêteras, arrêtera, arrêterons, arrêterez, arrêteront)
-
terminer werkwoord (termine, termines, terminons, terminez, terminent, terminais, terminait, terminions, terminiez, terminaient, terminai, terminas, termina, terminâmes, terminâtes, terminèrent, terminerai, termineras, terminera, terminerons, terminerez, termineront)
-
mettre fin à werkwoord
-
stopper werkwoord (stoppe, stoppes, stoppons, stoppez, stoppent, stoppais, stoppait, stoppions, stoppiez, stoppaient, stoppai, stoppas, stoppa, stoppâmes, stoppâtes, stoppèrent, stopperai, stopperas, stoppera, stopperons, stopperez, stopperont)
-
prendre fin werkwoord
-
Conjugations for beslissen:
o.t.t.
- beslis
- beslist
- beslist
- beslissen
- beslissen
- beslissen
o.v.t.
- besliste
- besliste
- besliste
- beslisten
- beslisten
- beslisten
v.t.t.
- heb beslist
- hebt beslist
- heeft beslist
- hebben beslist
- hebben beslist
- hebben beslist
v.v.t.
- had beslist
- had beslist
- had beslist
- hadden beslist
- hadden beslist
- hadden beslist
o.t.t.t.
- zal beslissen
- zult beslissen
- zal beslissen
- zullen beslissen
- zullen beslissen
- zullen beslissen
o.v.t.t.
- zou beslissen
- zou beslissen
- zou beslissen
- zouden beslissen
- zouden beslissen
- zouden beslissen
diversen
- beslis!
- beslist!
- beslist
- beslissend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze