Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- benauwend:
- benauwen:
-
Wiktionary:
- benauwen → opprimer, préoccuper
- benauwen → serrer, presser, oppresser, appuyer en écrasant
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor benauwend (Nederlands) in het Frans
benauwend:
-
benauwend (beklemmend)
Vertaal Matrix voor benauwend:
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
oppressant | beklemmend; benauwend | benauwd; broeierig; lastig; moeilijk; niet makkelijk; ongemakkelijk; zwaar; zwoel |
oppressé | beklemmend; benauwend | beklemd; bekneld; geklemd; klemgereden; klemgezet |
Verwante woorden van "benauwend":
benauwend vorm van benauwen:
-
benauwen (beklemmen)
étouffer; oppresser-
étouffer werkwoord (étouffe, étouffes, étouffons, étouffez, étouffent, étouffais, étouffait, étouffions, étouffiez, étouffaient, étouffai, étouffas, étouffa, étouffâmes, étouffâtes, étouffèrent, étoufferai, étoufferas, étouffera, étoufferons, étoufferez, étoufferont)
-
oppresser werkwoord (oppresse, oppresses, oppressons, oppressez, oppressent, oppressais, oppressait, oppressions, oppressiez, oppressaient, oppressai, oppressas, oppressa, oppressâmes, oppressâtes, oppressèrent, oppresserai, oppresseras, oppressera, oppresserons, oppresserez, oppresseront)
-
-
benauwen (beangstigen)
inquiéter; effrayer; angoisser-
inquiéter werkwoord (inquiète, inquiètes, inquiétons, inquiétez, inquiètent, inquiétais, inquiétait, inquiétions, inquiétiez, inquiétaient, inquiétai, inquiétas, inquiéta, inquiétâmes, inquiétâtes, inquiétèrent, inquiéterai, inquiéteras, inquiétera, inquiéterons, inquiéterez, inquiéteront)
-
effrayer werkwoord (effraie, effraies, effrayons, effrayez, effraient, effrayais, effrayait, effrayions, effrayiez, effrayaient, effrayai, effrayas, effraya, effrayâmes, effrayâtes, effrayèrent, effrayerai, effrayeras, effrayera, effrayerons, effrayerez, effrayeront)
-
angoisser werkwoord (angoisse, angoisses, angoissons, angoissez, angoissent, angoissais, angoissait, angoissions, angoissiez, angoissaient, angoissai, angoissas, angoissa, angoissâmes, angoissâtes, angoissèrent, angoisserai, angoisseras, angoissera, angoisserons, angoisserez, angoisseront)
-
Conjugations for benauwen:
o.t.t.
- benauw
- benauwt
- benauwt
- benauwen
- benauwen
- benauwen
o.v.t.
- benauwde
- benauwde
- benauwde
- benauwden
- benauwden
- benauwden
v.t.t.
- heb benauwd
- hebt benauwd
- heeft benauwd
- hebben benauwd
- hebben benauwd
- hebben benauwd
v.v.t.
- had benauwd
- had benauwd
- had benauwd
- hadden benauwd
- hadden benauwd
- hadden benauwd
o.t.t.t.
- zal benauwen
- zult benauwen
- zal benauwen
- zullen benauwen
- zullen benauwen
- zullen benauwen
o.v.t.t.
- zou benauwen
- zou benauwen
- zou benauwen
- zouden benauwen
- zouden benauwen
- zouden benauwen
diversen
- benauw!
- benauwt!
- benauwd
- benauwend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor benauwen:
Wiktionary: benauwen
benauwen
Cross Translation:
verb
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• benauwen | → serrer; presser; oppresser; appuyer en écrasant | ↔ beklemmen — (transitiv), von etwas: jemanden körperlich oder seelisch beengen, bedrücken |