Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- bekort:
- bekorten:
-
Wiktionary:
- bekorten → abréger, raccourcir
- bekorten → écourter, abréger
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bekort (Nederlands) in het Frans
bekort:
-
bekort (beknopt)
Vertaal Matrix voor bekort:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abrégé | excerpt; extract; grondplan; plattegrond; resumé; samenvatting; situatieschets; situatietekening; stadskaart; uittreksel | |
réduit | hokje | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
abrégé | beknopt; bekort | ingekort; verkort |
réduit | beknopt; bekort | aan een kant beschrijfbaar; begrensd; beperkt; eenzijdig; geborneerd; gelimiteerd; geringer gemaakt; herleid; ingekort; ingekrompen; ingeslonken; vereenvoudigd; verkort; verminderd; versoberd |
écourté | beknopt; bekort | ingekort; verkort |
Verwante woorden van "bekort":
bekorten:
-
bekorten
raccourcir; écourter; diminuer; réduire; abréger-
raccourcir werkwoord (raccourcis, raccourcit, raccourcissons, raccourcissez, raccourcissent, raccourcissais, raccourcissait, raccourcissions, raccourcissiez, raccourcissaient, raccourcîmes, raccourcîtes, raccourcirent, raccourcirai, raccourciras, raccourcira, raccourcirons, raccourcirez, raccourciront)
-
écourter werkwoord (écourte, écourtes, écourtons, écourtez, écourtent, écourtais, écourtait, écourtions, écourtiez, écourtaient, écourtai, écourtas, écourta, écourtâmes, écourtâtes, écourtèrent, écourterai, écourteras, écourtera, écourterons, écourterez, écourteront)
-
diminuer werkwoord (diminue, diminues, diminuons, diminuez, diminuent, diminuais, diminuait, diminuions, diminuiez, diminuaient, diminuai, diminuas, diminua, diminuâmes, diminuâtes, diminuèrent, diminuerai, diminueras, diminuera, diminuerons, diminuerez, diminueront)
-
réduire werkwoord (réduis, réduit, réduisons, réduisez, réduisent, réduisais, réduisait, réduisions, réduisiez, réduisaient, réduisis, réduisit, réduisîmes, réduisîtes, réduisirent, réduirai, réduiras, réduira, réduirons, réduirez, réduiront)
-
abréger werkwoord (abrège, abrèges, abrégeons, abrégez, abrègent, abrégeais, abrégeait, abrégions, abrégiez, abrégeaient, abrégeai, abrégeas, abrégea, abrégeâmes, abrégeâtes, abrégèrent, abrégerai, abrégeras, abrégera, abrégerons, abrégerez, abrégeront)
-
Conjugations for bekorten:
o.t.t.
- bekort
- bekort
- bekort
- bekorten
- bekorten
- bekorten
o.v.t.
- bekortte
- bekortte
- bekortte
- bekortten
- bekortten
- bekortten
v.t.t.
- heb bekort
- hebt bekort
- heeft bekort
- hebben bekort
- hebben bekort
- hebben bekort
v.v.t.
- had bekort
- had bekort
- had bekort
- hadden bekort
- hadden bekort
- hadden bekort
o.t.t.t.
- zal bekorten
- zult bekorten
- zal bekorten
- zullen bekorten
- zullen bekorten
- zullen bekorten
o.v.t.t.
- zou bekorten
- zou bekorten
- zou bekorten
- zouden bekorten
- zouden bekorten
- zouden bekorten
diversen
- bekort!
- bekort!
- bekort
- bekortend
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
bekorten (korter maken; inkorten; verkorten)