Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bedisselen (Nederlands) in het Frans
bedisselen:
-
bedisselen (regelen; arrangeren; afspreken)
arranger; convenir; organiser-
arranger werkwoord (arrange, arranges, arrangeons, arrangez, arrangent, arrangeais, arrangeait, arrangions, arrangiez, arrangeaient, arrangeai, arrangeas, arrangea, arrangeâmes, arrangeâtes, arrangèrent, arrangerai, arrangeras, arrangera, arrangerons, arrangerez, arrangeront)
-
convenir werkwoord (conviens, convient, convenons, convenez, conviennent, convenais, convenait, convenions, conveniez, convenaient, convins, convint, convînmes, convîntes, convinrent, conviendrai, conviendras, conviendra, conviendrons, conviendrez, conviendront)
-
organiser werkwoord (organise, organises, organisons, organisez, organisent, organisais, organisait, organisions, organisiez, organisaient, organisai, organisas, organisa, organisâmes, organisâtes, organisèrent, organiserai, organiseras, organisera, organiserons, organiserez, organiseront)
-
Conjugations for bedisselen:
o.t.t.
- bedissel
- bedisselt
- bedisselt
- bedisselen
- bedisselen
- bedisselen
o.v.t.
- bedisselde
- bedisselde
- bedisselde
- bedisselden
- bedisselden
- bedisselden
v.t.t.
- heb bedisseld
- hebt bedisseld
- heeft bedisseld
- hebben bedisseld
- hebben bedisseld
- hebben bedisseld
v.v.t.
- had bedisseld
- had bedisseld
- had bedisseld
- hadden bedisseld
- hadden bedisseld
- hadden bedisseld
o.t.t.t.
- zal bedisselen
- zult bedisselen
- zal bedisselen
- zullen bedisselen
- zullen bedisselen
- zullen bedisselen
o.v.t.t.
- zou bedisselen
- zou bedisselen
- zou bedisselen
- zouden bedisselen
- zouden bedisselen
- zouden bedisselen
diversen
- bedissel!
- bedisselt!
- bedisseld
- bedisselende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze