Nederlands
Uitgebreide vertaling voor bazelen (Nederlands) in het Frans
bazelen:
-
bazelen (lallen; wauwelen)
bafouiller; balbutier; bredouiller; gazouiller; baragouiner-
bafouiller werkwoord (bafouille, bafouilles, bafouillons, bafouillez, bafouillent, bafouillais, bafouillait, bafouillions, bafouilliez, bafouillaient, bafouillai, bafouillas, bafouilla, bafouillâmes, bafouillâtes, bafouillèrent, bafouillerai, bafouilleras, bafouillera, bafouillerons, bafouillerez, bafouilleront)
-
balbutier werkwoord (balbutie, balbuties, balbutions, balbutiez, balbutient, balbutiais, balbutiait, balbutiions, balbutiiez, balbutiaient, balbutiai, balbutias, balbutia, balbutiâmes, balbutiâtes, balbutièrent, balbutierai, balbutieras, balbutiera, balbutierons, balbutierez, balbutieront)
-
bredouiller werkwoord (bredouille, bredouilles, bredouillons, bredouillez, bredouillent, bredouillais, bredouillait, bredouillions, bredouilliez, bredouillaient, bredouillai, bredouillas, bredouilla, bredouillâmes, bredouillâtes, bredouillèrent, bredouillerai, bredouilleras, bredouillera, bredouillerons, bredouillerez, bredouilleront)
-
gazouiller werkwoord (gazouille, gazouilles, gazouillons, gazouillez, gazouillent, gazouillais, gazouillait, gazouillions, gazouilliez, gazouillaient, gazouillai, gazouillas, gazouilla, gazouillâmes, gazouillâtes, gazouillèrent, gazouillerai, gazouilleras, gazouillera, gazouillerons, gazouillerez, gazouilleront)
-
baragouiner werkwoord (baragouine, baragouines, baragouinons, baragouinez, baragouinent, baragouinais, baragouinait, baragouinions, baragouiniez, baragouinaient, baragouinai, baragouinas, baragouina, baragouinâmes, baragouinâtes, baragouinèrent, baragouinerai, baragouineras, baragouinera, baragouinerons, baragouinerez, baragouineront)
-
Conjugations for bazelen:
o.t.t.
- bazel
- bazelt
- bazelt
- bazelen
- bazelen
- bazelen
o.v.t.
- bazelde
- bazelde
- bazelde
- bazelden
- bazelden
- bazelden
v.t.t.
- heb gebazeld
- hebt gebazeld
- heeft gebazeld
- hebben gebazeld
- hebben gebazeld
- hebben gebazeld
v.v.t.
- had gebazeld
- had gebazeld
- had gebazeld
- hadden gebazeld
- hadden gebazeld
- hadden gebazeld
o.t.t.t.
- zal bazelen
- zult bazelen
- zal bazelen
- zullen bazelen
- zullen bazelen
- zullen bazelen
o.v.t.t.
- zou bazelen
- zou bazelen
- zou bazelen
- zouden bazelen
- zouden bazelen
- zouden bazelen
diversen
- bazel!
- bazelt!
- gebazeld
- bazelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor bazelen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
bafouiller | bazelen; lallen; wauwelen | lallen; morren; murmeren; ontevreden mompelen |
balbutier | bazelen; lallen; wauwelen | hakkelen; haperen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; stamelen; stotteren |
baragouiner | bazelen; lallen; wauwelen | brabbelen; kletspraat verkopen; krompraten; lullen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; zeveren; zwammen; zwetsen |
bredouiller | bazelen; lallen; wauwelen | hakkelen; haperen; kwijlen; morren; murmeren; ontevreden mompelen; stamelen; stoethaspelen; stotteren; zeveren |
gazouiller | bazelen; lallen; wauwelen | fluisteren; klank voortbrengen; klinken; knisperen; kwelen; kwetteren; kwinkeleren; lispelen; luiden; ritselen; sissen; tjilpen |