Nederlands
Uitgebreide vertaling voor attenderen (Nederlands) in het Frans
attenderen:
-
attenderen (wijzen)
indiquer; montrer; signaler; attirer l'attention sur; appeler l'attention sur-
indiquer werkwoord (indique, indiques, indiquons, indiquez, indiquent, indiquais, indiquait, indiquions, indiquiez, indiquaient, indiquai, indiquas, indiqua, indiquâmes, indiquâtes, indiquèrent, indiquerai, indiqueras, indiquera, indiquerons, indiquerez, indiqueront)
-
montrer werkwoord (montre, montres, montrons, montrez, montrent, montrais, montrait, montrions, montriez, montraient, montrai, montras, montra, montrâmes, montrâtes, montrèrent, montrerai, montreras, montrera, montrerons, montrerez, montreront)
-
signaler werkwoord (signale, signales, signalons, signalez, signalent, signalais, signalait, signalions, signaliez, signalaient, signalai, signalas, signala, signalâmes, signalâtes, signalèrent, signalerai, signaleras, signalera, signalerons, signalerez, signaleront)
-
attirer l'attention sur werkwoord
-
appeler l'attention sur werkwoord
-
Conjugations for attenderen:
o.t.t.
- attendeer
- attendeert
- attendeert
- attenderen
- attenderen
- attenderen
o.v.t.
- attendeerde
- attendeerde
- attendeerde
- attendeerden
- attendeerden
- attendeerden
v.t.t.
- heb geattendeerd
- hebt geattendeerd
- heeft geattendeerd
- hebben geattendeerd
- hebben geattendeerd
- hebben geattendeerd
v.v.t.
- had geattendeerd
- had geattendeerd
- had geattendeerd
- hadden geattendeerd
- hadden geattendeerd
- hadden geattendeerd
o.t.t.t.
- zal attenderen
- zult attenderen
- zal attenderen
- zullen attenderen
- zullen attenderen
- zullen attenderen
o.v.t.t.
- zou attenderen
- zou attenderen
- zou attenderen
- zouden attenderen
- zouden attenderen
- zouden attenderen
diversen
- attendeer!
- attendeert!
- geattendeerd
- attenderende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze