Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afvoelen (Nederlands) in het Frans
afvoelen:
-
afvoelen (aftasten)
Conjugations for afvoelen:
o.t.t.
- voel af
- voelt af
- voelt af
- voelen af
- voelen af
- voelen af
o.v.t.
- voelde af
- voelde af
- voelde af
- voelden af
- voelden af
- voelden af
v.t.t.
- heb afgevoeld
- hebt afgevoeld
- heeft afgevoeld
- hebben afgevoeld
- hebben afgevoeld
- hebben afgevoeld
v.v.t.
- had afgevoeld
- had afgevoeld
- had afgevoeld
- hadden afgevoeld
- hadden afgevoeld
- hadden afgevoeld
o.t.t.t.
- zal afvoelen
- zult afvoelen
- zal afvoelen
- zullen afvoelen
- zullen afvoelen
- zullen afvoelen
o.v.t.t.
- zou afvoelen
- zou afvoelen
- zou afvoelen
- zouden afvoelen
- zouden afvoelen
- zouden afvoelen
diversen
- voel af!
- voelt af!
- afgevoeld
- afvoelende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor afvoelen:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fouiller | aftasten; afvoelen; tasten; voelen | |
tâter | aftasten; afvoelen; tasten; voelen | |
tâtonner | aftasten; afvoelen; tasten; voelen | |
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
fouiller | aftasten; afvoelen | aftasten; afzoeken; bevoelen; doorzoeken; fouilleren; graaien; grabbelen; grasduinen; in iets rondtasten; naspeuring doen; neuzen; onderzoeken; rechercheren; rommelen; scharrelen van kip; snuffelen; snuffelen aan; speuren; verkennen; visiteren; woelen; wroeten; wurmen; zien te vinden; zoeken |
tâter | betasten; bevoelen; polsen; voelen | |
tâtonner | betasten; bevoelen; graaien; grabbelen; in iets rondtasten; rommelen; voelen |