Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. afsnoeren:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afsnoeren (Nederlands) in het Frans

afsnoeren:

afsnoeren werkwoord (snoer af, snoert af, snoerde af, snoerden af, afgesnoerd)

  1. afsnoeren (afbinden)
    ligaturer
    • ligaturer werkwoord (ligature, ligatures, ligaturons, ligaturez, )
  2. afsnoeren (afbinden)
    ligoter; ficeler; lier; attacher; relier; nouer
    • ligoter werkwoord (ligote, ligotes, ligotons, ligotez, )
    • ficeler werkwoord (ficelle, ficelles, ficelons, ficelez, )
    • lier werkwoord (lie, lies, lions, liez, )
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )
    • relier werkwoord (relie, relies, relions, reliez, )
    • nouer werkwoord (noue, noues, nouons, nouez, )

Conjugations for afsnoeren:

o.t.t.
  1. snoer af
  2. snoert af
  3. snoert af
  4. snoeren af
  5. snoeren af
  6. snoeren af
o.v.t.
  1. snoerde af
  2. snoerde af
  3. snoerde af
  4. snoerden af
  5. snoerden af
  6. snoerden af
v.t.t.
  1. heb afgesnoerd
  2. hebt afgesnoerd
  3. heeft afgesnoerd
  4. hebben afgesnoerd
  5. hebben afgesnoerd
  6. hebben afgesnoerd
v.v.t.
  1. had afgesnoerd
  2. had afgesnoerd
  3. had afgesnoerd
  4. hadden afgesnoerd
  5. hadden afgesnoerd
  6. hadden afgesnoerd
o.t.t.t.
  1. zal afsnoeren
  2. zult afsnoeren
  3. zal afsnoeren
  4. zullen afsnoeren
  5. zullen afsnoeren
  6. zullen afsnoeren
o.v.t.t.
  1. zou afsnoeren
  2. zou afsnoeren
  3. zou afsnoeren
  4. zouden afsnoeren
  5. zouden afsnoeren
  6. zouden afsnoeren
diversen
  1. snoer af!
  2. snoert af!
  3. afgesnoerd
  4. afsnoerende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afsnoeren:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attacher afbinden; afsnoeren aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar knopen; aanbakken; aaneenbinden; aaneenplakken; aangespen; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; beschikbaar maken; bevestigen; binden; boekbinden; dichtbinden; dichtgespen; dichtrijgen; dichtsnoeren; ergens aan bevestigen; hechten; iets vastkleven; inbinden; kleven; klitten; knevelen; knopen; koeken; koppelen; lijmen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; opbinden; opplakken; plakken; rijgen; samenbinden; samenknopen; samenkoppelen; snoeren; strikken; toebinden; toegespen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
ficeler afbinden; afsnoeren bevestigen; binden; dichtbinden; knevelen; knopen; strikken; toebinden; vastbinden; vastleggen; vastmaken; vastzetten; verbinden; verzekeren
lier afbinden; afsnoeren aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenschakelen; aangaan; aanknopen; bevestigen; binden; boeien; boekbinden; dichtbinden; ergens aan bevestigen; fascineren; inbinden; intrigeren; ketenen; kluisteren; knevelen; knopen; koppelen; onderling verbinden; samenvoegen; strikken; toebinden; van verband voorzien; vastbinden; vastknopen; vastleggen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
ligaturer afbinden; afsnoeren
ligoter afbinden; afsnoeren binden; boeien; boekbinden; dichtbinden; fascineren; inbinden; intrigeren; ketenen; kluisteren; knevelen; knopen; strikken; toebinden; vastbinden; vastmaken
nouer afbinden; afsnoeren aan elkaar binden; aan elkaar knopen; aaneenbinden; aangaan; aanknopen; bevestigen; binden; dichtbinden; ergens aan bevestigen; knevelen; knopen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; ophangen; opknopen; samenbinden; samenknopen; strikken; toebinden; vastbinden; vastknopen; vastmaken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; voorbinden; voordoen
relier afbinden; afsnoeren aan elkaar binden; aaneenbinden; binden; boeien; dichtbinden; fascineren; intrigeren; ketenen; kluisteren; knevelen; knopen; koppelen; onderling verbinden; paren; samenbinden; samenknopen; strikken; toebinden; van verband voorzien; vastbinden; vastmaken; verbinden