Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afreis (Nederlands) in het Frans
afreis:
-
de afreis (vertrek)
Vertaal Matrix voor afreis:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
décollage | afreis; vertrek | aanvang; afvaart; afvaren; begin; inzet; opening; opstijging; start; uitvaren |
démarrage | afreis; vertrek | aanvang; accelereren; afvaart; afvaren; begin; inzet; opening; opstarten; optrekken; start; uitvaren; versnellen |
départ | afreis; vertrek | aanvang; aanvangstijd; afrit; afvaart; afvaren; afvliegen; begin; begintijd; heengaan; inzet; opening; start; starttijd; uitvaren; vertrekken; vertrektijd; weggaan; wegvliegen |
afreis vorm van afreizen:
-
afreizen (verlaten; wegtrekken; heengaan; verdwijnen; wegreizen)
prendre la mer; partir; quitter; quitter le port; embarquer; faire bagage; prendre le large; s'éloigner; s'en aller; s'absenter-
prendre la mer werkwoord
-
partir werkwoord (pars, part, partons, partez, partent, partais, partait, partions, partiez, partaient, partis, partit, partîmes, partîtes, partirent, partirai, partiras, partira, partirons, partirez, partiront)
-
quitter werkwoord (quitte, quittes, quittons, quittez, quittent, quittais, quittait, quittions, quittiez, quittaient, quittai, quittas, quitta, quittâmes, quittâtes, quittèrent, quitterai, quitteras, quittera, quitterons, quitterez, quitteront)
-
quitter le port werkwoord
-
embarquer werkwoord (embarque, embarques, embarquons, embarquez, embarquent, embarquais, embarquait, embarquions, embarquiez, embarquaient, embarquai, embarquas, embarqua, embarquâmes, embarquâtes, embarquèrent, embarquerai, embarqueras, embarquera, embarquerons, embarquerez, embarqueront)
-
faire bagage werkwoord
-
prendre le large werkwoord
-
s'éloigner werkwoord
-
s'en aller werkwoord
-
s'absenter werkwoord
-
-
afreizen (vertrekken; weggaan; verwijderen; wegtrekken; smeren; opstappen; wegreizen)
partir; quitter; s'envoler; s'en aller-
partir werkwoord (pars, part, partons, partez, partent, partais, partait, partions, partiez, partaient, partis, partit, partîmes, partîtes, partirent, partirai, partiras, partira, partirons, partirez, partiront)
-
quitter werkwoord (quitte, quittes, quittons, quittez, quittent, quittais, quittait, quittions, quittiez, quittaient, quittai, quittas, quitta, quittâmes, quittâtes, quittèrent, quitterai, quitteras, quittera, quitterons, quitterez, quitteront)
-
s'envoler werkwoord
-
s'en aller werkwoord
-
Conjugations for afreizen:
o.t.t.
- reis af
- reist af
- reist af
- reizen af
- reizen af
- reizen af
o.v.t.
- reisde af
- reisde af
- reisde af
- reisden af
- reisden af
- reisden af
v.t.t.
- ben afgereisd
- bent afgereisd
- is afgereisd
- zijn afgereisd
- zijn afgereisd
- zijn afgereisd
v.v.t.
- was afgereisd
- was afgereisd
- was afgereisd
- waren afgereisd
- waren afgereisd
- waren afgereisd
o.t.t.t.
- zal afreizen
- zult afreizen
- zal afreizen
- zullen afreizen
- zullen afreizen
- zullen afreizen
o.v.t.t.
- zou afreizen
- zou afreizen
- zou afreizen
- zouden afreizen
- zouden afreizen
- zouden afreizen
diversen
- reis af!
- reist af!
- afgereisd
- afreizende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze