Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afloste (Nederlands) in het Frans

aflossen:

aflossen werkwoord (los af, lost af, loste af, losten af, afgelost)

  1. aflossen (inlossen)
    acquitter; rembourser; régler; amortir
    • acquitter werkwoord (acquitte, acquittes, acquittons, acquittez, )
    • rembourser werkwoord (rembourse, rembourses, remboursons, remboursez, )
    • régler werkwoord (règle, règles, réglons, réglez, )
    • amortir werkwoord (amortis, amortit, amortissons, amortissez, )
  2. aflossen (remplaceren; vervangen; vernieuwen; verwisselen)
    remplacer; renouveler; replacer; changer; se substituer à; innover; remettre en place; rénover; remettre
    • remplacer werkwoord (remplace, remplaces, remplaçons, remplacez, )
    • renouveler werkwoord (renouvelle, renouvelles, renouvelons, renouvelez, )
    • replacer werkwoord (replace, replaces, replaçons, replacez, )
    • changer werkwoord (change, changes, changeons, changez, )
    • se substituer à werkwoord
    • innover werkwoord (innove, innoves, innovons, innovez, )
    • remettre en place werkwoord
    • rénover werkwoord (rénove, rénoves, rénovons, rénovez, )
    • remettre werkwoord (remets, remet, remettons, remettez, )

Conjugations for aflossen:

o.t.t.
  1. los af
  2. lost af
  3. lost af
  4. lossen af
  5. lossen af
  6. lossen af
o.v.t.
  1. loste af
  2. loste af
  3. loste af
  4. losten af
  5. losten af
  6. losten af
v.t.t.
  1. heb afgelost
  2. hebt afgelost
  3. heeft afgelost
  4. hebben afgelost
  5. hebben afgelost
  6. hebben afgelost
v.v.t.
  1. had afgelost
  2. had afgelost
  3. had afgelost
  4. hadden afgelost
  5. hadden afgelost
  6. hadden afgelost
o.t.t.t.
  1. zal aflossen
  2. zult aflossen
  3. zal aflossen
  4. zullen aflossen
  5. zullen aflossen
  6. zullen aflossen
o.v.t.t.
  1. zou aflossen
  2. zou aflossen
  3. zou aflossen
  4. zouden aflossen
  5. zouden aflossen
  6. zouden aflossen
diversen
  1. los af!
  2. lost af!
  3. afgelost
  4. aflossende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aflossen [znw.] zelfstandig naamwoord

  1. aflossen (afbetalen)
    le remboursement; l'acquittement; le payement

Vertaal Matrix voor aflossen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acquittement afbetalen; aflossen aanzuivering; afbetaling; afdoening; afhandeling; afrekenen; afrekening; afwikkeling; betalen; compensatie; dokken; kwijting; tegemoetkoming; vereffenen; vereffening; verrekening; voldoen; vrijspraak
payement afbetalen; aflossen
remboursement afbetalen; aflossen aflossing; betalen; dokken; restitutie; stornoboeking; terugbetaling; terugboeking; teruggave; voldoen; weergave
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
acquitter aflossen; inlossen aanzuiveren; afbetalen; afrekenen; betalen; dechargeren; effenen; egaliseren; genoegdoen; nabetalen; onschuldig verklaren; vereffenen; verrekenen; voldoen; vrijpleiten; vrijspreken; zuiveren
amortir aflossen; inlossen afschrijven
changer aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen afwisselen; amenderen; converteren; doen buigen; door elkaar schudden; hernieuwen; herstellen; herzien; husselen; hutselen; inruilen; inwisselen; kenteren; modificeren; ombuigen; omruilen; omvormen; omwerken; omwisselen; omzetten; overstappen; renoveren; reorganiseren; ruilen; uitwisselen; veranderen; verbeteren; vernieuwen; verruilen; vervormen; verwisselen; wijzigen; wisselen
innover aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen
rembourser aflossen; inlossen afkopen; restitueren; schadeloosstellen; terugbetalen; vergoeden
remettre aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen aangeven; aanreiken; afgeven; bijschenken; bijtanken; bijvullen; distribueren; doorgeven; geven; inleveren; leveren; overgeven; overhandigen; overleveren; reiken; restitueren; retourneren; ronddelen; schenken; terugbezorgen; terugbrengen; teruggeven; terugleggen; terugplaatsen; terugzenden; terugzetten; toesteken; uitreiken; verdagen; verdelen; verder reiken; verlenen; verstrekken; versturen; zenden
remettre en place aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen achteruitzetten; degraderen; in rang verlagen; inschuiven; naar elkaar toe schuiven; terugleggen; terugplaatsen; terugzetten
remplacer aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen inspringen; invallen; invallen voor iemand; negeren; overschrijven; remplaceren; vervangen
renouveler aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen beteren; bijwerken; corrigeren; fiksen; goedmaken; hernieuwen; herstellen; hervatten; herzien; in goede staat brengen; maken; nieuw leven inblazen; opfrissen; opknappen; opnieuw beginnen; rechtzetten; renoveren; repareren; verbeteren; verfrissen; verkwikken; verlevendigen; vernieuwen; verversen; wederopbouwen
replacer aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen achteruitzetten; degraderen; herbenoemen; herkiezen; herplaatsen; in rang verlagen; opnieuw benoemen; terugleggen; terugplaatsen; terugzetten
régler aflossen; inlossen aanpassen; aanzuiveren; afbetalen; afdoen; afrekenen; afstellen; afstemmen; behandelen; betalen; bijleggen; bijstellen; effenen; egaliseren; fiksen; gelijkschakelen; genoegdoen; goedmaken; herstellen; iets afhandelen; in orde maken; instellen; klaren; maken; nabetalen; rechtzetten; regelen; repareren; ruzie afsluiten; ruzie bijleggen; uitpraten; vereffenen; verrekenen; voldoen
rénover aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen beteren; bijwerken; corrigeren; fiksen; goedmaken; hernieuwen; herstellen; herzien; in goede staat brengen; innoveren; maken; nieuw leven inblazen; opknappen; rechtzetten; renoveren; repareren; restaureren; verbeteren; verbouwen; vernieuwen; vertimmeren; wederopbouwen
se substituer à aflossen; remplaceren; vernieuwen; vervangen; verwisselen hernieuwen; herstellen; renoveren; verbeteren; vernieuwen

Wiktionary: aflossen

aflossen
verb
  1. de plaats innemen van
  2. geheel of gedeeltelijk voldoen
aflossen