Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afgrazen (Nederlands) in het Frans
afgrazen:
-
afgrazen (grazen; weiden; graseten)
paître; manger de l'herbe-
paître werkwoord (pais, paît, paissons, paissez, paissent, paissais, paissait, paissions, paissiez, paissaient, paîtrai, paîtras, paîtra, paîtrons, paîtrez, paîtront)
-
manger de l'herbe werkwoord
-
Conjugations for afgrazen:
o.t.t.
- graas af
- graast af
- graast af
- grazen af
- grazen af
- grazen af
o.v.t.
- graasde af
- graasde af
- graasde af
- graasden af
- graasden af
- graasden af
v.t.t.
- heb afgegrazen
- hebt afgegrazen
- heeft afgegrazen
- hebben afgegrazen
- hebben afgegrazen
- hebben afgegrazen
v.v.t.
- had afgegrazen
- had afgegrazen
- had afgegrazen
- hadden afgegrazen
- hadden afgegrazen
- hadden afgegrazen
o.t.t.t.
- zal afgrazen
- zult afgrazen
- zal afgrazen
- zullen afgrazen
- zullen afgrazen
- zullen afgrazen
o.v.t.t.
- zou afgrazen
- zou afgrazen
- zou afgrazen
- zouden afgrazen
- zouden afgrazen
- zouden afgrazen
diversen
- graas af!
- graast af!
- afgegrazen
- afgrazende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor afgrazen:
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
manger de l'herbe | afgrazen; graseten; grazen; weiden | gras eten |
paître | afgrazen; graseten; grazen; weiden |