Overzicht


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afgetrapt (Nederlands) in het Frans

afgetrapt:

afgetrapt bijvoeglijk naamwoord

  1. afgetrapt (versleten; vervallen; afgeleefd; oud; afgedragen)
    usé
    • usé bijvoeglijk naamwoord

Vertaal Matrix voor afgetrapt:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
usé afgedragen; afgeleefd; afgetrapt; oud; versleten; vervallen afgesleten; afgesloofd; aftands; doorgesleten; geëxploiteerd; sleets; uitgebuit; uitgesleten

aftrappen:

aftrappen werkwoord (trap af, trapt af, trapte af, trapten af, afgetrapt)

  1. aftrappen
    engager
    • engager werkwoord (engage, engages, engageons, engagez, )
  2. aftrappen

Conjugations for aftrappen:

o.t.t.
  1. trap af
  2. trapt af
  3. trapt af
  4. trappen af
  5. trappen af
  6. trappen af
o.v.t.
  1. trapte af
  2. trapte af
  3. trapte af
  4. trapten af
  5. trapten af
  6. trapten af
v.t.t.
  1. heb afgetrapt
  2. hebt afgetrapt
  3. heeft afgetrapt
  4. hebben afgetrapt
  5. hebben afgetrapt
  6. hebben afgetrapt
v.v.t.
  1. had afgetrapt
  2. had afgetrapt
  3. had afgetrapt
  4. hadden afgetrapt
  5. hadden afgetrapt
  6. hadden afgetrapt
o.t.t.t.
  1. zal aftrappen
  2. zult aftrappen
  3. zal aftrappen
  4. zullen aftrappen
  5. zullen aftrappen
  6. zullen aftrappen
o.v.t.t.
  1. zou aftrappen
  2. zou aftrappen
  3. zou aftrappen
  4. zouden aftrappen
  5. zouden aftrappen
  6. zouden aftrappen
diversen
  1. trap af!
  2. trapt af!
  3. afgetrapt
  4. aftrappende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aftrappen:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
donner des coups de pied aftrappen schoppen; trappen; trappen geven
donner l'envoi aftrappen
engager aftrappen aangaan; aangrijpen; aanknopen; aannemen; aanroepen; aantrekken; aanvaarden; aanvangen; aanwenden; aanwerven; accepteren; beginnen; benoemen; benutten; engageren; erbij betrekken; erbij halen; erbij roepen; gebruiken; in dienst nemen; in functie aanstellen; in ontvangst nemen; inhuren; inroepen; inviteren; mobiliseren; ondernemen; ontvangen; panden; rekruteren; ronselen; starten; toepassen; uitnodigen; van start gaan; werven
se débattre aftrappen afweren; opboksen; verdedigen; verweren; weren
user ses chaussures aftrappen

Verwante woorden van "aftrappen":