Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. afgedicht:
  2. afdichten:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor afgedicht (Nederlands) in het Frans

afgedicht:

afgedicht bijvoeglijk naamwoord

  1. afgedicht (gedicht)
    bouché; étanche

Vertaal Matrix voor afgedicht:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
bouché afgedicht; gedicht verstopt
étanche afgedicht; gedicht dicht; gesloten; op slot; potdicht

afdichten:

afdichten werkwoord (dicht af, dichtte af, dichtten af, afgedicht)

  1. afdichten (dichten)
    isoler; rendre résistant au froid
    • isoler werkwoord (isole, isoles, isolons, isolez, )

Conjugations for afdichten:

o.t.t.
  1. dicht af
  2. dicht af
  3. dicht af
  4. dichten af
  5. dichten af
  6. dichten af
o.v.t.
  1. dichtte af
  2. dichtte af
  3. dichtte af
  4. dichtten af
  5. dichtten af
  6. dichtten af
v.t.t.
  1. heb afgedicht
  2. hebt afgedicht
  3. heeft afgedicht
  4. hebben afgedicht
  5. hebben afgedicht
  6. hebben afgedicht
v.v.t.
  1. had afgedicht
  2. had afgedicht
  3. had afgedicht
  4. hadden afgedicht
  5. hadden afgedicht
  6. hadden afgedicht
o.t.t.t.
  1. zal afdichten
  2. zult afdichten
  3. zal afdichten
  4. zullen afdichten
  5. zullen afdichten
  6. zullen afdichten
o.v.t.t.
  1. zou afdichten
  2. zou afdichten
  3. zou afdichten
  4. zouden afdichten
  5. zouden afdichten
  6. zouden afdichten
diversen
  1. dicht af!
  2. dicht af!
  3. afgedicht
  4. afdichtende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor afdichten:

WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
isoler afdichten; dichten afscheiden; afsplitsen; afzijdig stellen; afzonderen; apart zetten; hamsteren; isoleren; koudebestendig maken; oppotten; opzij leggen; potten
rendre résistant au froid afdichten; dichten isoleren; koudebestendig maken

Wiktionary: afdichten

afdichten