Nederlands
Uitgebreide vertaling voor afbeelden (Nederlands) in het Frans
afbeelden:
-
afbeelden (portretteren; tekenen; schilderen)
peindre; dessiner; représenter; dépeindre; faire le portrait de-
peindre werkwoord (peins, peint, peignons, peignez, peignent, peignais, peignait, peignions, peigniez, peignaient, peignis, peignit, peignîmes, peignîtes, peignirent, peindrai, peindras, peindra, peindrons, peindrez, peindront)
-
dessiner werkwoord (dessine, dessines, dessinons, dessinez, dessinent, dessinais, dessinait, dessinions, dessiniez, dessinaient, dessinai, dessinas, dessina, dessinâmes, dessinâtes, dessinèrent, dessinerai, dessineras, dessinera, dessinerons, dessinerez, dessineront)
-
représenter werkwoord (représente, représentes, représentons, représentez, représentent, représentais, représentait, représentions, représentiez, représentaient, représentai, représentas, représenta, représentâmes, représentâtes, représentèrent, représenterai, représenteras, représentera, représenterons, représenterez, représenteront)
-
dépeindre werkwoord (dépeins, dépeint, dépeignons, dépeignez, dépeignent, dépeignais, dépeignait, dépeignions, dépeigniez, dépeignaient, dépeignis, dépeignit, dépeignîmes, dépeignîtes, dépeignirent, dépeindrai, dépeindras, dépeindra, dépeindrons, dépeindrez, dépeindront)
-
faire le portrait de werkwoord
-
Conjugations for afbeelden:
o.t.t.
- beeld af
- beeldt af
- beeldt af
- beelden af
- beelden af
- beelden af
o.v.t.
- beeldde af
- beeldde af
- beeldde af
- beeldden af
- beeldden af
- beeldden af
v.t.t.
- heb afgebeeld
- hebt afgebeeld
- heeft afgebeeld
- hebben afgebeeld
- hebben afgebeeld
- hebben afgebeeld
v.v.t.
- had afgebeeld
- had afgebeeld
- had afgebeeld
- hadden afgebeeld
- hadden afgebeeld
- hadden afgebeeld
o.t.t.t.
- zal afbeelden
- zult afbeelden
- zal afbeelden
- zullen afbeelden
- zullen afbeelden
- zullen afbeelden
o.v.t.t.
- zou afbeelden
- zou afbeelden
- zou afbeelden
- zouden afbeelden
- zouden afbeelden
- zouden afbeelden
diversen
- beeld af!
- beeldt af!
- afgebeeld
- afbeeldende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
afbeelden (afbeelding; beeld; portret; scene; tafereel; prent)
-
afbeelden (afschilderen)