Nederlands
Uitgebreide vertaling voor aanzwol (Nederlands) in het Frans
aanzwellen:
-
aanzwellen (toenemen; groeien; stijgen; vermeerderen; groter worden; aanwinnen; aangroeien; opzetten; aanwassen; gedijen; de hoogte ingaan; omhooggaan)
augmenter; accroître; croître; grandir; agrandir; grossir; amplifier; s'étendre; s'accroître; s'agrandir; s'amplifier; s'élargir-
augmenter werkwoord (augmente, augmentes, augmentons, augmentez, augmentent, augmentais, augmentait, augmentions, augmentiez, augmentaient, augmentai, augmentas, augmenta, augmentâmes, augmentâtes, augmentèrent, augmenterai, augmenteras, augmentera, augmenterons, augmenterez, augmenteront)
-
accroître werkwoord
-
croître werkwoord (croîs, croît, croissons, croissez, croissent, croissais, croissions, croissiez, croissaient, crûs, crût, crûmes, crûtes, crûrent, croîtrai, croîtras, croîtra, croîtrons, croîtrez, croîtront)
-
grandir werkwoord (grandis, grandit, grandissons, grandissez, grandissent, grandissais, grandissait, grandissions, grandissiez, grandissaient, grandîmes, grandîtes, grandirent, grandirai, grandiras, grandira, grandirons, grandirez, grandiront)
-
agrandir werkwoord (agrandis, agrandit, agrandissons, agrandissez, agrandissent, agrandissais, agrandissait, agrandissions, agrandissiez, agrandissaient, agrandîmes, agrandîtes, agrandirent, agrandirai, agrandiras, agrandira, agrandirons, agrandirez, agrandiront)
-
grossir werkwoord (grossis, grossit, grossissons, grossissez, grossissent, grossissais, grossissait, grossissions, grossissiez, grossissaient, grossîmes, grossîtes, grossirent, grossirai, grossiras, grossira, grossirons, grossirez, grossiront)
-
amplifier werkwoord (amplifie, amplifies, amplifions, amplifiez, amplifient, amplifiais, amplifiait, amplifiions, amplifiiez, amplifiaient, amplifiai, amplifias, amplifia, amplifiâmes, amplifiâtes, amplifièrent, amplifierai, amplifieras, amplifiera, amplifierons, amplifierez, amplifieront)
-
s'étendre werkwoord
-
s'accroître werkwoord
-
s'agrandir werkwoord
-
s'amplifier werkwoord
-
s'élargir werkwoord
-
Conjugations for aanzwellen:
o.t.t.
- zwel aan
- zwelt aan
- zwelt aan
- zwellen aan
- zwellen aan
- zwellen aan
o.v.t.
- zwol aan
- zwol aan
- zwol aan
- zwollen aan
- zwollen aan
- zwollen aan
v.t.t.
- ben aangezwollen
- bent aangezwollen
- is aangezwollen
- zijn aangezwollen
- zijn aangezwollen
- zijn aangezwollen
v.v.t.
- was aangezwollen
- was aangezwollen
- was aangezwollen
- waren aangezwollen
- waren aangezwollen
- waren aangezwollen
o.t.t.t.
- zal aanzwellen
- zult aanzwellen
- zal aanzwellen
- zullen aanzwellen
- zullen aanzwellen
- zullen aanzwellen
o.v.t.t.
- zou aanzwellen
- zou aanzwellen
- zou aanzwellen
- zouden aanzwellen
- zouden aanzwellen
- zouden aanzwellen
diversen
- zwel aan!
- zwelt aan!
- aangezwollen
- aanzwellende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanzwellen
la croissance
Vertaal Matrix voor aanzwellen:
Wiktionary: aanzwellen
Cross Translation:
From | To | Via |
---|---|---|
• aanzwellen | → gonfler; enfler | ↔ swell — intransitive: to become bigger, especially due to being engorged |