Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aanval (Nederlands) in het Frans

aanval:

aanval [de ~ (m)] zelfstandig naamwoord

  1. de aanval (bestorming; run; attaque; )
    l'attaque; l'invasion; la charge; l'attaque à main armée; l'assaut; la ruée; le rafle; le rush; la razzia; l'hold-up; le rushes
    • attaque [la ~] zelfstandig naamwoord
    • invasion [la ~] zelfstandig naamwoord
    • charge [la ~] zelfstandig naamwoord
    • attaque à main armée [la ~] zelfstandig naamwoord
    • assaut [le ~] zelfstandig naamwoord
    • ruée [la ~] zelfstandig naamwoord
    • rafle [le ~] zelfstandig naamwoord
    • rush [le ~] zelfstandig naamwoord
    • razzia [la ~] zelfstandig naamwoord
    • hold-up [le ~] zelfstandig naamwoord
    • rushes [le ~] zelfstandig naamwoord
  2. de aanval (bevlieging; opwelling; vlaag)
    le caprice; la passade; l'engouement
  3. de aanval

Vertaal Matrix voor aanval:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
assaut aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop aanvallen; attaqueren
attaque aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop aanvallen; apoplexie; attaque; attaqueren; beroerte; hersenbloeding
attaque à main armée aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop bankoverval
caprice aanval; bevlieging; opwelling; vlaag bokkensprong; bui; capriool; frats; gekke streek; gril; kuur; luim; nuk; rare streek
charge aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop belasting; belastingdienst; belastingen; bevrachting; draaglast; druk; electrische lading; financiële last; fiscus; gevoelslast; heffingen; lading; last; transport; vracht; vrachtgoed; vrachtvervoer; wegtransport; wegvervoer
engouement aanval; bevlieging; opwelling; vlaag manie; overdreven voorliefde; pathologische opgewondenheid
hold-up aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop overval
invasion aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop inval; invasie; overweldiging; politie-inval; verovering
passade aanval; bevlieging; opwelling; vlaag
rafle aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop drijfjacht; klopjacht; razzia; rooftocht; strooptocht
razzia aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop drijfjacht; klopjacht; razzia; rooftocht; strooptocht
rush aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop
rushes aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop
ruée aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop klopjacht; razzia
Not SpecifiedVerwante vertalingenAndere vertalingen
code malveillant exploitant une faille de sécurité aanval

Verwante definities voor "aanval":

  1. een poging om door woorden of geweld van iemand te winnen1
    • hij deed een aanval op stellingen van de vijand1
  2. kortdurende heftige verschijnselen van een ziekte1
    • hij kreeg een aanval van allergie1

Wiktionary: aanval

aanval
noun
  1. Action, endroit, ou facilité plus ou moins grande d’accéder dans un lieu, physique ou virtuel.
  2. attaque pour emporter de vif force une ville, une place de guerre, une position, etc.
  3. propre|nocat=1 Action d'attaquer

Cross Translation:
FromToVia
aanval accès access — onset, attack or fit of disease
aanval accès access — outburst of an emotion
aanval attaque attack — attempt to cause damage or injury
aanval attaque attack — offense of a battle
aanval offensive offensive — an attack
aanval attaque Angriff — das Vorgehen gegen einen Gegner oder Feind

aanval vorm van aanvallen:

aanvallen werkwoord (val aan, valt aan, viel aan, vielen aan, aangevallen)

  1. aanvallen (attaqueren; overvallen; bestormen)
    attaquer; assaillir; imposer; agresser; brusquer; forcer; contraindre; assiéger; faire violence; se précipiter; s'élancer; se ruer; prendre d'assaut; se ruer sur; donner l'assaut à
    • attaquer werkwoord (attaque, attaques, attaquons, attaquez, )
    • assaillir werkwoord (assaille, assailles, assaillons, assaillez, )
    • imposer werkwoord (impose, imposes, imposons, imposez, )
    • agresser werkwoord (agresse, agresses, agressons, agressez, )
    • brusquer werkwoord (brusque, brusques, brusquons, brusquez, )
    • forcer werkwoord (force, forces, forçons, forcez, )
    • contraindre werkwoord (contrains, contraint, contraignons, contraignez, )
    • assiéger werkwoord (assiège, assièges, assiégeons, assiégez, )
    • faire violence werkwoord
    • se précipiter werkwoord
    • s'élancer werkwoord
    • se ruer werkwoord
    • prendre d'assaut werkwoord
    • se ruer sur werkwoord
    • donner l'assaut à werkwoord

Conjugations for aanvallen:

o.t.t.
  1. val aan
  2. valt aan
  3. valt aan
  4. vallen aan
  5. vallen aan
  6. vallen aan
o.v.t.
  1. viel aan
  2. viel aan
  3. viel aan
  4. vielen aan
  5. vielen aan
  6. vielen aan
v.t.t.
  1. heb aangevallen
  2. hebt aangevallen
  3. heeft aangevallen
  4. hebben aangevallen
  5. hebben aangevallen
  6. hebben aangevallen
v.v.t.
  1. had aangevallen
  2. had aangevallen
  3. had aangevallen
  4. hadden aangevallen
  5. hadden aangevallen
  6. hadden aangevallen
o.t.t.t.
  1. zal aanvallen
  2. zult aanvallen
  3. zal aanvallen
  4. zullen aanvallen
  5. zullen aanvallen
  6. zullen aanvallen
o.v.t.t.
  1. zou aanvallen
  2. zou aanvallen
  3. zou aanvallen
  4. zouden aanvallen
  5. zouden aanvallen
  6. zouden aanvallen
diversen
  1. val aan!
  2. valt aan!
  3. aangevallen
  4. aanvallende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

aanvallen [het ~] zelfstandig naamwoord

  1. het aanvallen (attaqueren)
    l'assaut; l'attaque
    • assaut [le ~] zelfstandig naamwoord
    • attaque [la ~] zelfstandig naamwoord

aanvallen [de ~] zelfstandig naamwoord, mv.

  1. de aanvallen (attaques; beroertes)
    l'attaques; l'accès; la crises
    • attaques [la ~] zelfstandig naamwoord
    • accès [le ~] zelfstandig naamwoord
    • crises [la ~] zelfstandig naamwoord

Vertaal Matrix voor aanvallen:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
accès aanvallen; attaques; beroertes apoplexie; attaque; beroerte; deur; entree; hersenbloeding; huisdeur; ingang; inlaat; inrit; oprijlaan; oprit; toegang; toegangen; treffer
assaut aanvallen; attaqueren aanval; attaque; bestorming; offensief; run; stormaanval; stormloop
attaque aanvallen; attaqueren aanval; apoplexie; attaque; beroerte; bestorming; hersenbloeding; offensief; run; stormaanval; stormloop
attaques aanvallen; attaques; beroertes aanrandingen
crises aanvallen; attaques; beroertes
imposer forceren; opdringen
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
agresser aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aanranden; belegeren; onteren; ontwijden; vrouw aanranden
assaillir aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren; stormlopen
assiéger aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren
attaquer aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aanpakken; aanranden; aanvechten; belegeren; bestrijden; betwisten; grijpen; onderhanden nemen; onteren; ontwijden; toeslaan; vrouw aanranden
brusquer aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen accelereren; bespoedigen; brutaliseren; bruuskeren; dwingen; forceren; geweld gebruiken; koeioneren; kwellen; narren; onheus bejegenen; pesten; plagen; sarren; tarten; tergen; treiteren; verhaasten; versnellen
contraindre aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen afdwingen; africhten; bedaren; bedwingen; beheersen; beteugelen; dier africhten; dresseren; dwingen; forceren; in bedwang houden; intomen; matigen; noodzaken tot; trainen
donner l'assaut à aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren
faire violence aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen geweld gebruiken; onteren; ontwijden
forcer aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen afdwingen; doordrijven; dwingen; forceren; iem. afdwingen; kraken; losbreken; noodzaken tot; ontrukken; onttrekken; opdwingen; openbreken; openrukken; verplichten
imposer aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aandringen; aanhouden; doordrijven; dwingen; forceren; op iets aandringen; opleggen; opzadelen
prendre d'assaut aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren; enteren
s'élancer aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen afspatten; afspringen; afvliegen; belegeren; opjagen; snellen; spoeden
se précipiter aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen aanpoten; belegeren; binnenstormen; binnenvliegen; haast maken; haasten; hardlopen; ijlen; jachten; jagen; jakkeren; opjagen; opschieten; overhaasten; rennen; reppen; snellen; spoeden; stressen; tempo maken; vliegen; voortmaken; zich haasten; zich spoeden; zich storten
se ruer aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren; hardlopen; rennen
se ruer sur aanvallen; attaqueren; bestormen; overvallen belegeren; stormlopen
OverVerwante vertalingenAndere vertalingen
imposer imponeren

Antoniemen van "aanvallen":


Verwante definities voor "aanvallen":

  1. proberen door vechten van iemand te winnen1
    • de soldaten moesten de vijand aanvallen1

Wiktionary: aanvallen

aanvallen
Cross Translation:
FromToVia
aanvallen attaquer attack — to apply violent force
aanvallen attaquer attack — to aggressively challenge with words
aanvallen attaquer impugn — To assault, attack

Verwante vertalingen van aanval