Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
ambition
|
aansturen op; ambitie; aspiratie; azen; beogen; doel; intentie; pogen; streven; streven naar; trachten
|
ambitie; aspiratie; devotie; eerzucht; genegenheid; grootste streven; hoogste doel; ideaal; ijver; inzet; mikken op; overgave; streven; toegewijdheid; toewijding; trouw; zorgzaamheid
|
aspiration
|
aansturen op; ambitie; aspiratie; azen; beogen; doel; intentie; pogen; streven; streven naar; trachten
|
aandrang; adem; ademhaling; ademtocht; ambitie; aspiratie; drang; eerzucht; hunkeren; inademing; inhalatie; najagen; nastreven; smachten; speurtocht; streven; verlangen; zoektocht
|
but
|
aansturen op; ambitie; aspiratie; azen; beogen; doel; intentie; pogen; streven; streven naar; trachten
|
bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis; doel; doel bij voetbalwedstrijd; doeleinde; doelpunt; doelstelling; doelwit; einddoel; goal; intentie; inzet; mikpunt; moedwil; oogmerk; schietschijf; streven; treffer; voornemen
|
ce que l'on vise
|
aansturen op; ambitie; aspiratie; azen; beogen; doel; intentie; pogen; streven; streven naar; trachten
|
|
intention
|
aansturen op; ambitie; aspiratie; azen; beogen; doel; intentie; pogen; streven; streven naar; trachten
|
bedoeling; beduidenis; beduiding; betekenis; denkbeeld; doel; doeleinde; geest; geneigdheid; gerichtheid op; gezichtspunt; idee; inhoud; intentie; interpretatie; inzet; inzicht; lezing; mening; moedwil; neiging; oogmerk; oordeel; opinie; opvatting; opzet; oriëntatie op; plan; standpunt; strekking; streven; tendens; teneur; toeleg; trend; visie; voornemen; zienswijze
|
Werkwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
aller droit à
|
aanhouden op; aansturen op; afstevenen op; afstomen op; afvaren op
|
aflopen; koers zetten naar; stevenen; vervoegen; zich begeven naar
|
avoir en vue
|
aansturen op; doel beogen; viseren
|
bedoelen; beogen; ergens iets mee willen zeggen; ten doel hebben; van plan zijn; voorhebben
|
foncer sur
|
aanhouden op; aansturen op; afstevenen op; afstomen op; afvaren op
|
afstevenen
|
naviguer sur
|
aanhouden op; aansturen op; afstevenen op; afstomen op; afvaren op
|
bevaren; bezeilen; navigeren; varen
|
viser
|
aansturen op; doel beogen; viseren
|
aansturen; bedoelen; beogen; diepte loden; doelen; gericht werpen; ijveren; in een bep. richting plaatsen; mikken; mikken op; richten; streven; streven naar; ten doel hebben
|
viser à
|
aansturen op; doel beogen; viseren
|
ambiëren; bedoelen; doelen; ergens iets mee willen zeggen; gericht werpen; ijveren; in een bep. richting plaatsen; mikken; mikken op; richten; streven; streven naar
|