Overzicht
Nederlands naar Frans: Meer gegevens...
- aanstaande:
- aanstaan:
-
Wiktionary:
- aanstaan → plaire
Nederlands
Uitgebreide vertaling voor aanstaande (Nederlands) in het Frans
aanstaande:
-
aanstaande (eerstvolgend)
prochain; suivant; à venir; en premier; d'abord-
prochain bijvoeglijk naamwoord
-
suivant bijvoeglijk naamwoord
-
à venir bijvoeglijk naamwoord
-
en premier bijvoeglijk naamwoord
-
d'abord bijvoeglijk naamwoord
-
-
de aanstaande (verloofde)
Vertaal Matrix voor aanstaande:
aanstaande vorm van aanstaan:
-
aanstaan (goeddunken; believen)
plaire; jouir de; amuser; sembler bon-
plaire werkwoord (plais, plaît, plaisons, plaisez, plaisent, plaisais, plaisait, plaisions, plaisiez, plaisaient, plus, plut, plûmes, plûtes, plurent, plairai, plairas, plaira, plairons, plairez, plairont)
-
jouir de werkwoord
-
amuser werkwoord (amuse, amuses, amusons, amusez, amusent, amusais, amusait, amusions, amusiez, amusaient, amusai, amusas, amusa, amusâmes, amusâtes, amusèrent, amuserai, amuseras, amusera, amuserons, amuserez, amuseront)
-
sembler bon werkwoord
-
-
aanstaan (behagen; bevallen; plezieren; gelieven)
plaire; faire plaisir à; faire la coquette; flirter; coqueter-
plaire werkwoord (plais, plaît, plaisons, plaisez, plaisent, plaisais, plaisait, plaisions, plaisiez, plaisaient, plus, plut, plûmes, plûtes, plurent, plairai, plairas, plaira, plairons, plairez, plairont)
-
faire plaisir à werkwoord
-
faire la coquette werkwoord
-
flirter werkwoord (flirte, flirtes, flirtons, flirtez, flirtent, flirtais, flirtait, flirtions, flirtiez, flirtaient, flirtai, flirtas, flirta, flirtâmes, flirtâtes, flirtèrent, flirterai, flirteras, flirtera, flirterons, flirterez, flirteront)
-
coqueter werkwoord (coquette, coquettes, coquetons, coquetez, coquettent, coquetais, coquetait, coquetions, coquetiez, coquetaient, coquetai, coquetas, coqueta, coquetâmes, coquetâtes, coquetèrent, coquetterai, coquetteras, coquettera, coquetterons, coquetterez, coquetteront)
-
-
aanstaan (prettig vinden; bevallen; conveniëren)
se plaire; convenir; être convenable; bien aller; être apte à-
se plaire werkwoord
-
convenir werkwoord (conviens, convient, convenons, convenez, conviennent, convenais, convenait, convenions, conveniez, convenaient, convins, convint, convînmes, convîntes, convinrent, conviendrai, conviendras, conviendra, conviendrons, conviendrez, conviendront)
-
être convenable werkwoord
-
bien aller werkwoord
-
être apte à werkwoord
-
-
aanstaan (in werking zijn)
être en service; marcher; être allumé-
être en service werkwoord
-
marcher werkwoord (marche, marches, marchons, marchez, marchent, marchais, marchait, marchions, marchiez, marchaient, marchai, marchas, marcha, marchâmes, marchâtes, marchèrent, marcherai, marcheras, marchera, marcherons, marcherez, marcheront)
-
être allumé werkwoord
-
Conjugations for aanstaan:
o.t.t.
- sta aan
- staat aan
- staat aan
- staan aan
- staan aan
- staan aan
o.v.t.
- stond aan
- stond aan
- stond aan
- stonden aan
- stonden aan
- stonden aan
v.t.t.
- heb aangestaan
- hebt aangestaan
- heeft aangestaan
- hebben aangestaan
- hebben aangestaan
- hebben aangestaan
v.v.t.
- had aangestaan
- had aangestaan
- had aangestaan
- hadden aangestaan
- hadden aangestaan
- hadden aangestaan
o.t.t.t.
- zal aanstaan
- zult aanstaan
- zal aanstaan
- zullen aanstaan
- zullen aanstaan
- zullen aanstaan
o.v.t.t.
- zou aanstaan
- zou aanstaan
- zou aanstaan
- zouden aanstaan
- zouden aanstaan
- zouden aanstaan
diversen
- sta aan!
- staat aan!
- aangestaan
- aanstaande
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze