Nederlands
Uitgebreide vertaling voor aangewend (Nederlands) in het Frans
aangewend:
-
aangewend (toegepast)
appliqué; pratique; utile; de façon pratique-
appliqué bijvoeglijk naamwoord
-
pratique bijvoeglijk naamwoord
-
utile bijvoeglijk naamwoord
-
de façon pratique bijvoeglijk naamwoord
-
Vertaal Matrix voor aangewend:
Zelfstandig Naamwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
pratique | artsenpraktijk; beoefening; ervaring; praktijk; routine; uitoefening | |
Bijwoord | Verwante vertalingen | Andere vertalingen |
appliqué | aangewend; toegepast | doorgevoerd; gemakkelijk; ijverig; nuttig; opgenaaid; opgestikt; practisch; toegediend; vlijtig |
de façon pratique | aangewend; toegepast | gemakkelijk; nuttig; practisch |
pratique | aangewend; toegepast | bruikbaar; eenvoudig; gemakkelijk; in de praktijk; licht; makkelijk; niet moeilijk; nuttig; practisch; praktisch; simpel; voordelig |
utile | aangewend; toegepast | bruikbaar; bruikbare; gemakkelijk; handig; inzetbaar; nuttig; practisch; werkbaar; zinrijk; zinvol |
aangewend vorm van aanwennen:
-
aanwennen (eigenmaken; gewend raken; leren)
apprendre; se familiariser; accoutumer; habituer; s'habituer; s'accoutumer-
apprendre werkwoord (apprends, apprend, apprenons, apprenez, apprennent, apprenais, apprenait, apprenions, appreniez, apprenaient, appris, apprit, apprîmes, apprîtes, apprirent, apprendrai, apprendras, apprendra, apprendrons, apprendrez, apprendront)
-
se familiariser werkwoord
-
accoutumer werkwoord (accoutume, accoutumes, accoutumons, accoutumez, accoutument, accoutumais, accoutumait, accoutumions, accoutumiez, accoutumaient, accoutumai, accoutumas, accoutuma, accoutumâmes, accoutumâtes, accoutumèrent, accoutumerai, accoutumeras, accoutumera, accoutumerons, accoutumerez, accoutumeront)
-
habituer werkwoord (habitue, habitues, habituons, habituez, habituent, habituais, habituait, habituions, habituiez, habituaient, habituai, habituas, habitua, habituâmes, habituâtes, habituèrent, habituerai, habitueras, habituera, habituerons, habituerez, habitueront)
-
s'habituer werkwoord
-
s'accoutumer werkwoord
-
Conjugations for aanwennen:
o.t.t.
- wen aan
- went aan
- went aan
- wennen aan
- wennen aan
- wennen aan
o.v.t.
- wende aan
- wende aan
- wende aan
- wenden aan
- wenden aan
- wenden aan
v.t.t.
- heb aangewend
- hebt aangewend
- heeft aangewend
- hebben aangewend
- hebben aangewend
- hebben aangewend
v.v.t.
- had aangewend
- had aangewend
- had aangewend
- hadden aangewend
- hadden aangewend
- hadden aangewend
o.t.t.t.
- zal aanwennen
- zult aanwennen
- zal aanwennen
- zullen aanwennen
- zullen aanwennen
- zullen aanwennen
o.v.t.t.
- zou aanwennen
- zou aanwennen
- zou aanwennen
- zouden aanwennen
- zouden aanwennen
- zouden aanwennen
diversen
- wen aan!
- went aan!
- aangewend
- aanwennende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
Vertaal Matrix voor aanwennen:
aangewend vorm van aanwenden:
-
aanwenden (benutten; gebruiken; toepassen; aangrijpen)
utiliser; employer; appliquer; engager; faire usage de; prendre en service; consacrer-
utiliser werkwoord (utilise, utilises, utilisons, utilisez, utilisent, utilisais, utilisait, utilisions, utilisiez, utilisaient, utilisai, utilisas, utilisa, utilisâmes, utilisâtes, utilisèrent, utiliserai, utiliseras, utilisera, utiliserons, utiliserez, utiliseront)
-
employer werkwoord (emploie, emploies, employons, employez, emploient, employais, employait, employions, employiez, employaient, employai, employas, employa, employâmes, employâtes, employèrent, emploierai, emploieras, emploiera, emploierons, emploierez, emploieront)
-
appliquer werkwoord (applique, appliques, appliquons, appliquez, appliquent, appliquais, appliquait, appliquions, appliquiez, appliquaient, appliquai, appliquas, appliqua, appliquâmes, appliquâtes, appliquèrent, appliquerai, appliqueras, appliquera, appliquerons, appliquerez, appliqueront)
-
engager werkwoord (engage, engages, engageons, engagez, engagent, engageais, engageait, engagions, engagiez, engageaient, engageai, engageas, engagea, engageâmes, engageâtes, engagèrent, engagerai, engageras, engagera, engagerons, engagerez, engageront)
-
faire usage de werkwoord
-
prendre en service werkwoord
-
consacrer werkwoord (consacre, consacres, consacrons, consacrez, consacrent, consacrais, consacrait, consacrions, consacriez, consacraient, consacrai, consacras, consacra, consacrâmes, consacrâtes, consacrèrent, consacrerai, consacreras, consacrera, consacrerons, consacrerez, consacreront)
-
-
aanwenden (gebruik maken van; gebruiken; benutten; utiliseren)
utiliser; faire usage de; user; employer; user de; se servir de-
utiliser werkwoord (utilise, utilises, utilisons, utilisez, utilisent, utilisais, utilisait, utilisions, utilisiez, utilisaient, utilisai, utilisas, utilisa, utilisâmes, utilisâtes, utilisèrent, utiliserai, utiliseras, utilisera, utiliserons, utiliserez, utiliseront)
-
faire usage de werkwoord
-
user werkwoord (use, uses, usons, usez, usent, usais, usait, usions, usiez, usaient, usai, usas, usa, usâmes, usâtes, usèrent, userai, useras, usera, userons, userez, useront)
-
employer werkwoord (emploie, emploies, employons, employez, emploient, employais, employait, employions, employiez, employaient, employai, employas, employa, employâmes, employâtes, employèrent, emploierai, emploieras, emploiera, emploierons, emploierez, emploieront)
-
user de werkwoord
-
se servir de werkwoord
-
-
aanwenden (bezigen; gebruiken; toepassen)
user; utiliser; employer; appliquer-
user werkwoord (use, uses, usons, usez, usent, usais, usait, usions, usiez, usaient, usai, usas, usa, usâmes, usâtes, usèrent, userai, useras, usera, userons, userez, useront)
-
utiliser werkwoord (utilise, utilises, utilisons, utilisez, utilisent, utilisais, utilisait, utilisions, utilisiez, utilisaient, utilisai, utilisas, utilisa, utilisâmes, utilisâtes, utilisèrent, utiliserai, utiliseras, utilisera, utiliserons, utiliserez, utiliseront)
-
employer werkwoord (emploie, emploies, employons, employez, emploient, employais, employait, employions, employiez, employaient, employai, employas, employa, employâmes, employâtes, employèrent, emploierai, emploieras, emploiera, emploierons, emploierez, emploieront)
-
appliquer werkwoord (applique, appliques, appliquons, appliquez, appliquent, appliquais, appliquait, appliquions, appliquiez, appliquaient, appliquai, appliquas, appliqua, appliquâmes, appliquâtes, appliquèrent, appliquerai, appliqueras, appliquera, appliquerons, appliquerez, appliqueront)
-
Conjugations for aanwenden:
o.t.t.
- wend aan
- wendt aan
- wendt aan
- wenden aan
- wenden aan
- wenden aan
o.v.t.
- wendde aan
- wendde aan
- wendde aan
- wendden aan
- wendden aan
- wendden aan
v.t.t.
- heb aangewend
- hebt aangewend
- heeft aangewend
- hebben aangewend
- hebben aangewend
- hebben aangewend
v.v.t.
- had aangewend
- had aangewend
- had aangewend
- hadden aangewend
- hadden aangewend
- hadden aangewend
o.t.t.t.
- zal aanwenden
- zult aanwenden
- zal aanwenden
- zullen aanwenden
- zullen aanwenden
- zullen aanwenden
o.v.t.t.
- zou aanwenden
- zou aanwenden
- zou aanwenden
- zouden aanwenden
- zouden aanwenden
- zouden aanwenden
diversen
- wend aan!
- wendt aan!
- aangewend
- aanwendende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze
-
aanwenden (toepassing; gebruik; aanwending)