Overzicht
Nederlands naar Frans:   Meer gegevens...
  1. aangebakken:
  2. aanbakken:
  3. Wiktionary:


Nederlands

Uitgebreide vertaling voor aangebakken (Nederlands) in het Frans

aangebakken:

aangebakken bijvoeglijk naamwoord

  1. aangebakken (aangekoekt)
    brûlé; collé; cramé

Vertaal Matrix voor aangebakken:

BijwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
brûlé aangebakken; aangekoekt verbrand; verschroeid
collé aangebakken; aangekoekt aaneengehecht; aangehecht; aangeplakt; aangevoegd; dichtgekleefd; gegomd; gekoppeld; gelijmd; vastgehecht; verbonden
cramé aangebakken; aangekoekt

aanbakken:

aanbakken werkwoord (bak aan, bakt aan, bakte aan, bakten aan, aangebakken)

  1. aanbakken
    coller; attacher
    • coller werkwoord (colle, colles, collons, collez, )
    • attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, )

Conjugations for aanbakken:

o.t.t.
  1. bak aan
  2. bakt aan
  3. bakt aan
  4. bakken aan
  5. bakken aan
  6. bakken aan
o.v.t.
  1. bakte aan
  2. bakte aan
  3. bakte aan
  4. bakten aan
  5. bakten aan
  6. bakten aan
v.t.t.
  1. ben aangebakken
  2. bent aangebakken
  3. is aangebakken
  4. zijn aangebakken
  5. zijn aangebakken
  6. zijn aangebakken
v.v.t.
  1. was aangebakken
  2. was aangebakken
  3. was aangebakken
  4. waren aangebakken
  5. waren aangebakken
  6. waren aangebakken
o.t.t.t.
  1. zal aanbakken
  2. zult aanbakken
  3. zal aanbakken
  4. zullen aanbakken
  5. zullen aanbakken
  6. zullen aanbakken
o.v.t.t.
  1. zou aanbakken
  2. zou aanbakken
  3. zou aanbakken
  4. zouden aanbakken
  5. zouden aanbakken
  6. zouden aanbakken
diversen
  1. bak aan!
  2. bakt aan!
  3. aangebakken
  4. aanbakkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze

Vertaal Matrix voor aanbakken:

Zelfstandig NaamwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
coller aanlijmen; aanplakken; lijmen; vastlijmen; vastplakken
WerkwoordVerwante vertalingenAndere vertalingen
attacher aanbakken aan een touw vastleggen; aan elkaar bevestigen; aan elkaar binden; aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar knopen; aaneenbinden; aaneenplakken; aangespen; aanhaken; aanhechten; aankoppelen; afbinden; afsnoeren; beschikbaar maken; bevestigen; binden; boekbinden; dichtbinden; dichtgespen; dichtrijgen; dichtsnoeren; ergens aan bevestigen; hechten; iets vastkleven; inbinden; kleven; klitten; knevelen; knopen; koeken; koppelen; lijmen; om het lijf binden; ombinden; omwinden; opbinden; opplakken; plakken; rijgen; samenbinden; samenknopen; samenkoppelen; snoeren; strikken; toebinden; toegespen; vastbinden; vastgespen; vasthaken; vasthechten; vastknopen; vastkoppelen; vastleggen; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastsjorren; vastzetten; verbinden; verzekeren
coller aanbakken aan elkaar hangen; aan elkaar kleven; aan elkaar plakken; aanbranden; aandrukken; aaneen plakken; aaneenplakken; aankleven; aanlijmen; bevestigen; ergens aan bevestigen; hechten; iets vastkleven; inplakken; kitten; kleven; klitten; lijmen; opplakken; plakken; samenplakken; vastdrukken; vasthechten; vastkleven; vastkoeken; vastlijmen; vastmaken; vastplakken; vastzetten

Wiktionary: aanbakken

aanbakken
verb
  1. door het bakken aankoeken, vasthechten