Nederlands
Uitgebreide vertaling voor aaneenplakken (Nederlands) in het Frans
aaneenplakken:
-
aaneenplakken (aan elkaar kleven; plakken; vastplakken; aan elkaar hangen; klitten; kleven)
attacher; coller; se coller; adhérer; plaquer; ne pas décoller; s'attacher; engluer; s'attacher à-
attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, attachent, attachais, attachait, attachions, attachiez, attachaient, attachai, attachas, attacha, attachâmes, attachâtes, attachèrent, attacherai, attacheras, attachera, attacherons, attacherez, attacheront)
-
coller werkwoord (colle, colles, collons, collez, collent, collais, collait, collions, colliez, collaient, collai, collas, colla, collâmes, collâtes, collèrent, collerai, colleras, collera, collerons, collerez, colleront)
-
se coller werkwoord
-
adhérer werkwoord (adhère, adhères, adhérons, adhérez, adhèrent, adhérais, adhérait, adhérions, adhériez, adhéraient, adhérai, adhéras, adhéra, adhérâmes, adhérâtes, adhérèrent, adhérerai, adhéreras, adhérera, adhérerons, adhérerez, adhéreront)
-
plaquer werkwoord (plaque, plaques, plaquons, plaquez, plaquent, plaquais, plaquait, plaquions, plaquiez, plaquaient, plaquai, plaquas, plaqua, plaquâmes, plaquâtes, plaquèrent, plaquerai, plaqueras, plaquera, plaquerons, plaquerez, plaqueront)
-
ne pas décoller werkwoord
-
s'attacher werkwoord
-
engluer werkwoord (englue, englues, engluons, engluez, engluent, engluais, engluait, engluions, engluiez, engluaient, engluai, engluas, englua, engluâmes, engluâtes, engluèrent, engluerai, englueras, engluera, engluerons, engluerez, englueront)
-
s'attacher à werkwoord
-
-
aaneenplakken (plakken; klitten; vastlijmen)
coller; attacher; adhérer; engluer-
coller werkwoord (colle, colles, collons, collez, collent, collais, collait, collions, colliez, collaient, collai, collas, colla, collâmes, collâtes, collèrent, collerai, colleras, collera, collerons, collerez, colleront)
-
attacher werkwoord (attache, attaches, attachons, attachez, attachent, attachais, attachait, attachions, attachiez, attachaient, attachai, attachas, attacha, attachâmes, attachâtes, attachèrent, attacherai, attacheras, attachera, attacherons, attacherez, attacheront)
-
adhérer werkwoord (adhère, adhères, adhérons, adhérez, adhèrent, adhérais, adhérait, adhérions, adhériez, adhéraient, adhérai, adhéras, adhéra, adhérâmes, adhérâtes, adhérèrent, adhérerai, adhéreras, adhérera, adhérerons, adhérerez, adhéreront)
-
engluer werkwoord (englue, englues, engluons, engluez, engluent, engluais, engluait, engluions, engluiez, engluaient, engluai, engluas, englua, engluâmes, engluâtes, engluèrent, engluerai, englueras, engluera, engluerons, engluerez, englueront)
-
-
aaneenplakken (vastplakken; aan elkaar kleven; plakken; klitten)
plaquer; se coller; engluer; coller ensemble-
plaquer werkwoord (plaque, plaques, plaquons, plaquez, plaquent, plaquais, plaquait, plaquions, plaquiez, plaquaient, plaquai, plaquas, plaqua, plaquâmes, plaquâtes, plaquèrent, plaquerai, plaqueras, plaquera, plaquerons, plaquerez, plaqueront)
-
se coller werkwoord
-
engluer werkwoord (englue, englues, engluons, engluez, engluent, engluais, engluait, engluions, engluiez, engluaient, engluai, engluas, englua, engluâmes, engluâtes, engluèrent, engluerai, englueras, engluera, engluerons, engluerez, englueront)
-
coller ensemble werkwoord
-
Conjugations for aaneenplakken:
o.t.t.
- plak aaneen
- plakt aaneen
- plakt aaneen
- plakken aaneen
- plakken aaneen
- plakken aaneen
o.v.t.
- plakte aaneen
- plakte aaneen
- plakte aaneen
- plakten aaneen
- plakten aaneen
- plakten aaneen
v.t.t.
- heb aaneengeplakt
- hebt aaneengeplakt
- heeft aaneengeplakt
- hebben aaneengeplakt
- hebben aaneengeplakt
- hebben aaneengeplakt
v.v.t.
- had aaneengeplakt
- had aaneengeplakt
- had aaneengeplakt
- hadden aaneengeplakt
- hadden aaneengeplakt
- hadden aaneengeplakt
o.t.t.t.
- zal aaneenplakken
- zult aaneenplakken
- zal aaneenplakken
- zullen aaneenplakken
- zullen aaneenplakken
- zullen aaneenplakken
o.v.t.t.
- zou aaneenplakken
- zou aaneenplakken
- zou aaneenplakken
- zouden aaneenplakken
- zouden aaneenplakken
- zouden aaneenplakken
diversen
- plak aaneen!
- plakt aaneen!
- aaneengeplakt
- aaneenplakkende
1. ik, 2. je/jij, 3. hij/zij/het, 4. we. 5. jullie, 6. zij/ze